Hoe uit taalcontact nieuwe taal ontstaat

COLUMN - Er is de laatste jaren in de taalkundige literatuur veel aandacht voor de gevolgen van taalcontact: wat gebeurt er als groepen sprekers van verschillende talen bij elkaar komen, bijvoorbeeld door migratie? Of wanneer sprekers meer dan één taal beheersen? Die talen beïnvloeden dan elkaar, en dit soort contact is waarschijnlijk een drijvende kracht achter veel taalveranderingen. Vooral als we in beschouwing nemen dat zulk contact zich ook kan afspelen tussen sprekers van sterk op elkaar lijkende taalsystemen, zoals dialecten. In dat geval spreken we wel van koinè-vorming, maar het is feitelijk hetzelfde verschijnsel op een kleinere schaal.

In een net verschenen artikel in de Language and Linguistic Compass geeft de Puertoricaanse auteur Cristopher Font-Santiago samen met twee Amerikaanse collega’s een overzicht over een verschijnsel in koinè-vorming dat pas de laatste jaren is opgemerkt. Zij noemen dat reallocatie: variatie die eerst puur regionaal was (in het ene dorp zei men iks in het andere eks) verdwijnt niet altijd per se als de sprekers uit die dorpen naar elkaar toe groeien en gaandeweg één taal of dialect spreken. Zowel iks als eks blijven bestaan, maar ze krijgen een verschillende functie: iks is bijvoorbeeld voortaan de deftige, geleerde vorm en eks de platte, boerse. De variatie is dus sociaal gemotiveerd geworden.

Boers Nederlands

In hun artikel geven Font en zijn collega’s allerlei voorbeelden uit de literatuur. Nederlandse voorbeelden geven ze niet, maar ze zijn er vast wel. Het beroemdste is misschien wel het verschil tussen hen en hun, althans het verhaal dat er over verteld wordt: dat hen en hun oorspronkelijk ook dialectverschillen waren, de een zei Ik zie hen en Ik geef hen een koe en de ander zei Ik zie hun en Ik geef hun een koe. Tot er zeventiende-eeuwse grammatici kwamen die de variatie realloceerden en bepaalden dat deze grammaticaal moest worden bepaald. Nu was, als dat verhaal klopt, dit een voorbeeld van bewuste reallocatie, die bovendien maar ten dele gelukt is, want na al die eeuwen gebruikt nog steeds niemand die twee vormen gedachteloos op de door de grammatici bedachte manier.

Toevallig heeft de Nijmeegse promovenda Machteld de Vos net een artikel gepubliceerd in Taal en Tongval, waarin ze heel precies nagaat hoe deze en andere keuzes rondom voornaamwoorden. Ze haalt ook interessante voorbeelden aan die rechtstreeks raken over moderne discussies over genderneutrale voornaamwoorden. In de zeventiende eeuw was er een omgekeerde beweging en probeerden mensen kunstmatig een onderscheid te maken tussen mannelijk en vrouwelijk in het meervoud (‘de mannen, ik heb hen gezien’, ‘de vrouwen, ik heb haar gezien’). De Vos betwijfelt of reallocatie hier van toepassing precies omdat het gaat om een min of meer kunstmatig proces.

Er moeten ook in het Nederlands voorbeelden zijn van echte reallocatie, maar omdat niemand er ooit op heeft gelet zijn ze niet zo gemakkelijk op te lepelen. Misschien zien we een aanzet in de ‘ingeslikte n‘: nog steeds vooral geassocieerd met het noord-oosten van Nederland (loop’n, eet’n), wordt die vorm ook door mensen spontaan gebruikt als je ze vraagt een boer na te doen, zelfs als ze zelf boeren uit Noord-Holland doen (dat blijkt eerlijk gezegd niet uit een serieuze wetenschappelijke publicatie, maar wel uit een werkstuk dat een paar studenten een aantal jaar geleden schreven). Als dat doorzet kan die ingeslikte n een voorbeeld worden van boers Nederlands.

Reacties (1)

#1 beugwant

En van Christiaen van Heule verlos ons, heer…

De Taalunie wist wel te hannesen met de tussen-N en versteende uitdrukkingen, maar deze gesel bleef ongemoeid.