Goed volk | Funeraire cultuur en erfgoed

Foto: © Sargasso logo Goed volk
Serie: ,

ACHTERGROND - Het boek Historische moordkruisen in Nederland van funerair specialist en onderzoeker René ten Dam zette mij op het spoor van funeraire cultuur en funerair erfgoed, voor het gemak samen te vatten in de term funeralia, uiteraard eenzelfde soort woord als devotionalia.

Het adjectief funerair komt van het Latijnse funebris: zaken en plechtigheden die tot de begrafenis behoren. Als tweede betekenis geven de woordenboeken minder positieve connotaties: “dodelijk, verderfelijk” en zelfs “betreffende mensenoffer”. Funeralia staat ook in verband met het substantief funus (funeris), waarbij de lexica het erover eens zijn dat het slaat op de dood, sterfgevallen, begrafenisplechtigheden, lijkstoeten en lijken, ja zelfs op moorden, schimmen, ondergang en verderf.

Maar wees gerust, in het Nederlands wordt ‘funerair’ uitsluitend in verband gebracht met alles wat te maken heeft met uitingen rondom de dood in de vorm van begraven, rouw, begrafenissen/crematies. begraafplaatsen, grafmonumenten, zerken en dergelijke. Het Latijnse woord is via het Franse funéraire (begrafenis) in het onze taal terecht gekomen. In onze taal komt ‘funerair’ ook voor in samenstellingen als ‘funeraire kleur’ (dieprood), een ‘funeraire basiliek’ (een basiliek waarin beroemde martelaren begraven liggen) en ‘funerarium’ oftewel een rouw- of uitvaartcentrum.

Grafcultuur

Hebben we hier, speciaal tijdens deze coronapandemie inclusief avondklok, nu te maken met een deprimeren onderwerp ? Dat valt wel mee. Levensgenieter Ramses Shaffy zong het al in zijn liedje Laat me (1978) op tekst van Herman Pieter de Boer: “Ik zal ooit wel een keertje sterven, daar kom ik echt niet onderuit”.

De laatste decennia lijkt er een taboe op het verschijnsel ‘dood’ te zijn ontstaan, hetgeen volkomen onterecht is. De dood hoort bij het leven en wie dat ontkent houdt zichzelf voor de gek. Bovendien hebben de funeralia bijzonder veel facetten. Het standaardwerk Thanatos van Henk Kok (over deze persoon straks meer) begint niet voor niets met de hunebedden.

Ik heb voor mijzelf een onderscheid gemaakt tussen funeralia in engere zin en in bredere zin. Dit is dus geen algemeen erkend onderscheid, maar een puur persoonlijke die voor mijzelf duidelijkheid schept en hopelijk ook voor de lezer.

Funeralia in enge zin

Met funeralia in engere zin, specifiek voor de Nederlandse situatie, versta ik alles wat met actuele (in de ruimste zin van het woord) beschrijving, inventarisatie en zorg van en voor begraafplaatsen en begrafenissen te maken heeft. Er zijn een paar instellingen in Nederland die zich hiermee bezighouden. In de eerste plaats is er het kenniscentrum Stichting Dodenakkers en in het verlengde hiervan het dienstencentrum Bureau Funeralia.

Een interessante ‘offspring’ is de website Shared Cemeteries waarop informatie wordt verzameld over (voormalig) Nederlands funerair erfgoed van over de hele wereld. Te denken valt aan begraafplaatsen in voormalige Nederlandse koloniën, VOC-posten en -fortificaties. Kevin Prenger had hierover een interview met René ten Dam in Historiek van 4 januari 2021. Hiernaast is er de Stichting Terebinth – Vereniging voor Funeraire Cultuur, een onafhankelijke stichting die zich inzet voor het behoud van funerair erfgoed in Nederland. Behoud van en aandacht voor waardevolle begraafplaatsen en grafmonumenten staat daarbij voorop.

De diepe sporen die de Tweede Wereldoorlog hier heeft nagelaten komen in de oorlogsgraven en erebegraafplaatsen tot uiting. Uiteraard is ook dit een brok funerair erfgoed. Beheerder van deze graven is de Oorlogsgravenstichting.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) adviseert over de omgang met rijksbeschermde begraafplaatsen en grafmonumenten. De Rijksdienst ondersteunt bij restauraties en onderhoud en verstrekt instandhoudingssubsidie aan houders van beschermde begraafplaatsen. De website is hier te vinden. De Joden hebben een eigen cultuur van begraven en begraafplaatsen. Informatie hierover is te vinden op de site van het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap.

En wie er dan nog geen genoeg van heeft kan terecht in het Nederlands Uitvaartmuseum Tot Zover in Amsterdam, uiteraard wegens de coronapandemie gesloten tot 9 februari 2021. Ik moest spontaan denken aan een uitspraak van Fons Jansen: “Wegens een sterfgeval is het kerkhof enkele dagen gesloten”.

Funeralia in brede zin

Onder funeralia in bredere zin versta ik alles wat met begraven en cremeren te maken heeft: zowel geografisch als historisch, van het begin tot het einde der wereld. Het begrip krijgt nu een enorme reikwijdte: van hunebedden en grafheuvels tot de hedendaagse mode van ‘natuurlijk begraven’ in het bos, van de luchtbegrafenissen van de Tibetanen tot grafzerken van Vrijmetselaars met hun unieke symboliek.

Bijgeloof

Het is ook in dit perspectief dat de volkscultuur om de hoek komt kijken. In de Nederlandse volkscultuur, met name in de landelijke gebieden, hebben de funerale riten en gewoonten lang onder invloed van bijgeloof gestaan. Centraal stond daarbij de idee dat de geest van de overledene weleens kwaad in de zin kon hebben en koste wat kost voorkomen moest worden dat hij of zij naar het sterfhuis kon terugkeren om daar vervolgens te gaan spoken. De overledene werd daartoe door een speciale deur, de lijkendeur, uit het huis gedragen, langs een speciale doden- of lijkenweg naar het kerkhof vervoerd, waarna de begrafenisstoet langs een andere weg naar het sterfhuis terugkeerde. Dit verschijnsel was zo wijdverbreid en internationaal dat men kan spreken van een archetypisch motief.

Ik heb persoonlijk een eenvoudige maar indrukwekkende ceremonie meegemaakt bij het opgraven van de botten van mijn Griekse schoonvader. In Griekenland wordt een overledene na een paar jaar opgegraven door de naaste familieleden. De botten van de overledene worden vervolgens ceremonieel gereinigd met water en wijn, waarna ze worden herbegraven in de muur van een speciale ruimte op het kerkhof. Een respectabele en natuurlijke manier van het omgaan met de overblijfselen van een naaste geliefde, waar de gemiddelde Nederlander waarschijnlijk de ballen niet voor heeft.

Naast grafredes, grafschriften en andere funeraire poëzie en proza komt er ook funeraire muziek voor, al heb ik die twee termen nooit in combinatie aangetroffen. Een duidelijk voorbeeld is het Requiem, de dodenmis van de kerk van Rome die uitgevoerd wordt bij een uitvaartdienst of ter herinnering aan de overledenen op 2 november, Allerzielen. En dan is er natuurlijk de Last Post bij de dodenherdenking op 4 mei.

Wie benieuwd is naar meer internationale funeraire riten en gewoonten, het boek Rituelen en gewoonten in Europa – Geschiedenis van de Dood van Lucien de Cock (2006) telt ruim 500 pagina’s.

Henk Kok

Zowel ‘funerair erfgoed’ als ‘funeraire cultuur’ zijn nog geen lemma’s op Wikipedia, net zomin als Henk Kok, de ‘eminence grise’ van de kennis over funeralia en oprichter van de stichting ‘Het Nederlands Uitvaartmuseum’, die op 9 januari j.l. op 97-jarige leeftijd overleed. (De gebeurtenis die de aanleiding vormt voor deze blog.)

Ook op de site van het Meertens Instituut komt Kok niet voor, wat merkwaardig is aangezien hij onder leiding van de bekende dr J.J. Voskuil veldonderzoek ter zake heeft verricht. Kok redde allerlei funeraire volksgebruiken van de vergetelheid, schreef en sprak er onvermoeibaar over en was een vasthoudend speurder.

In 1970 publiceerde hij zijn bekendste boek, De geschiedenis van de laatste eer in Nederland, in 2005 verschenen in een uitgebreide editie als Thanatos. Wie zijn gymnasium heeft afgemaakt zal deze Griekse benaming bekend voorkomen. In dit boek etaleert hij zijn voorliefde voor lokale gebruiken en anekdotische verhalen, en de grotere historische context raakte daarbij wel eens ondergesneeuwd, maar hij toont zich in dit werk een volkskundige ten voeten uit. Het is het eerste werk dat de Nederlandse geschiedenis van de omgang met de dood beschrijft en het is nog altijd een standaardwerk.

Hoewel Kok geen academicus was – hij was oorspronkelijk vertegenwoordiger van een uitvaartverzekeraar – schopte hij het in 1977 tot gastdocent bij de Rijksuniversiteit Utrecht, afdeling Klinische Psychologie en Gerontologie. In 1994 was hij adviseur en hoofdredacteur van de Teleac-serie Begraven en begraafplaatsen, monumenten uit ons bestaan. In 1996 ontving hij uit handen van prof. dr B. Smalhout als eerste in Nederland de LPU-Award voor het behoud van het Nederlandse funeraire cultuurbezit.

Lede ogen

De ontwikkelingen van de uitvaart zelf zag Kok met lede ogen aan. Hij was een man van tradities en de instandhouding daarvan. In zijn ‘funerair testament’ op de website van de door hem geïnitieerde Stichting Ankh, schreef hij:

Erger wordt het wanneer een fantasie-stoet in elkaar wordt geflanst zoals bij Ramses Shaffy, en deze stoet betiteld wordt als een echte ouderwetse Amsterdamse rouwstoet.

Guus Sluiter, de directeur van het museum ‘Tot Zover’, eindigt zijn In memoriam van Henk Kok met de woorden:

De dood die voor hem geen geheimen kende heeft bezit van Henk Kok genomen. Het zal me niet verbazen als Kok na zijn verscheiden nog aan Magere Hein himself commentaar heeft gegeven.

Ik zou deze blog willen besluiten met een citaat van James Bond: “We all die, but not today”.

Reacties (1)

#1 Maurice Heemels

Mooi artikel, met terechte aandacht voor de pioniersrol van wijlen Henk Kok. Moge hij rusten in vrede.