ANALYSE - Euroscepsis op de politieke flanken komt voort uit verschillende motieven, zowel weerstand tegen het ‘neoliberale Europa’ als angst voor verlies van nationale identiteit spelen een rol, meent politicoloog Armèn Hakhverdian.
We zijn inmiddels niet anders gewend dan weerstand tegen Europese integratie aan te treffen op de politieke flanken. Denk bijvoorbeeld terug aan het referendum over de Europese Grondwet van 1 juni 2005, waar zowel de SP als de LPF en de toenmalige Groep Wilders namens het nee-kamp campagne voerden tegen het grondwettelijk verdrag.
Kiezersonderzoek laat zien dat ook onder aanhangers van deze partijen de kans op een nee-stem het grootst was (en zelfs de sterkste verklaring vormt voor een nee-stem boven bijvoorbeeld andere politieke houdingen en ontevredenheid met de toenmalige regering). Pro-EU-houdingen vinden we daarentegen met name in het politieke midden.
In 2002 presenteerden Liesbet Hooghe, Gary Marks en Carole Wilson dit zogenaamde hoefijzer dan ook als ‘uncontested fact’. De onderstaande figuur laat inderdaad weinig aan de verbeelding over (de meting van partijposities is gedaan door landenexperts partijen te laten plaatsen op allerlei politieke issues):
Bron: Hooghe, Marks en Wilson (2002)
Simon Otjes en Harmen van der Veer presenteerden eerder een soortgelijk patroon op basis van het stemgedrag van Europarlementariërs.
Recent fenomeen
Nu blijkt uit recent verschenen onderzoek van Erika van Elsas en Wouter van der Brug [paywall] dat onder kiezers het hoefijzer een relatief recent fenomeen is. Radicaal links was eigenlijk altijd al eurosceptisch van aard, maar euroscepsis op de rechterflank is pas in opkomst sinds het Verdrag van Maastricht:
Bron: Van Elsas en Van der Brug (2015)
De weerstand van radicaal links tegen Europese integratie is van alle tijden, omdat in dat kamp Europese integratie van oudsher wordt beschouwd als een neoliberale onderneming. De toenemende euroscepsis onder radicaal rechts kan deels worden verklaard als reactie tegen de enorme transformatie die de EU zelf in de loop der tijd heeft ondergaan.
Het Verdrag van Maastricht betekende het einde van de voorheen intergouvernementele Europese Gemeenschap en het startpunt van de Europese Unie zoals we die nu kennen. Een van de meest zichtbare en gekoesterde nationale symbolen (de munt) werd vervangen door een Europese versie, er kwam een Europese Centrale Bank. De Europese Commissie en het Europees Parlement kregen meer macht, de EU kreeg meer bevoegdheden op andere, niet-economische, beleidsterreinen, EU-burgerschap werd in het leven geroepen (op de kaft van paspoorten uit EU-lidstaten prijkt eerst de naam van de Europese Unie, dan pas van het eigen land), en ga zo maar door.
Kortom, ‘Maastricht’ maakte het mogelijk dat economische motieven voor euroscepsis werden aangevuld met culturele motieven, die met name verankerd waren in het geloof dat nationale identiteit en soevereiniteit onder druk stonden. De recente toename van euroscepsis onder lager opgeleiden is dan ook vooral te wijten aan de rol van soortgelijke culturele factoren.
Bovendien is de betekenis van de termen ‘links’ en ‘rechts’ behoorlijk verschoven. In de loop der tijd identificeren mensen zich steeds minder als links of rechts op basis van economische houdingen en steeds meer op basis van culturele houdingen, wat de vorming van het hoefijzer verder in de hand werkt.
Het bovenstaande onderzoek vormt een onderdeel van Erika’s (lopende) promotieproject over de relatie tussen links-rechts en houdingen jegens Europese integratie. Vervolgonderzoek laat bijvoorbeeld zien dat het hoefijzermodel een hoop verschillen tussen de ideologische extremen maskeert. Radicaal linkse partijen staan veel ambivalenter tegenover ‘Europa’ dan op het eerste gezicht lijkt, terwijl radicaal rechtse partijen het Europese project categorisch verwerpen. Hierover uiteraard meer wanneer dat onderzoek is gepubliceerd.
Via Stuk Rood Vlees
Reacties (2)
Kan de veranderde houding uitsluitend gerelateerd worden aan Europa zelf (een verdrag)? In hoeverre spelen niet direct aan Europa gerelateerde factoren een rol, zoals afnemend vertouwen in middenpartijen?
@1: Je kan nog wel meer vragen. Zelf vraag ik me bijvoorbeeld af, wat de definitie is van “pro” EU employement of fiscal policies. Ik krijg namelijk het vermoeden dat die policies zelf immers ook een bepaalde politieke lading hebben. Is er simpelweg geturfd hoe vaak bepaalde fracties voor/tegen bepaalde EC-voorstellen inzake die policies hebben gestemd, dan zegt het stemgedrag helemaal niets over de pro/anti EU instelling van de fracties, maar meer over de politieke lading van de betreffende policies zelf (waarvan in ieder geval in het verleden vast mag worden gesteld dat die vermoedelijk op een sterk kapitalistische leest geschoeid en daarom van tegenstemmen door linkse fracties voorzien zijn).