ACHTERGROND - In het eerste deel van dit artikel beschreef ik hoe men tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw op het platteland de doden over speciale dodenwegen naar hun laatste rustplaats bracht. Vandaag een vervolg.
Het gebruik van de dodenwegen
Over de dodenweg trok de begrafenisstoet naar de dichtstbijzijnde kerk en het kerkhof. Het lichaam werd aan het sterfhuis uitgedragen, de voeten naar voren om te voorkomen dat de doden een laatste blik van herkenning op zijn of haar huis kon werpen, en liefst via een speciaal daartoe bestemde deur, de dooddeur of lijkdeur genoemd. Kerken, ook in de steden, hadden soms een speciale deur waardoor de dode na de uitvaartmis of -dienst de kerk uit werd gedragen om op het naastgelegen kerkhof begraven te worden. Het sterfhuis werd zoveel mogelijk onherkenbaar gemaakt.
Zuid-Beveland
De gebruiken verschilden per streek, maar bijvoorbeeld op Zuid-Beveland werden de matten van de vloeren gelicht, de gordijnen van de ramen verwijderd en de blinden gesloten om de ziel na het verlaten van het sterfhuis te verhinderen terug te keren. In huis werd de klok stilgezet en werden de spiegels en schilderijen omgedraaid. Dit was niet alleen om het interieur van het huis onherkenbaar te maken, maar aangezien de spiegel de ziel van de mens reflecteert was men bang dat de geest van de dode een nabestaande die zich spiegelde zou meevoeren.
Voor het huis legde men naast de deur een bos stro, die een geestwerende functie zou hebben. Het dragen van rouwkleding werd lijkt een vorm van piëteit maar had aanvankelijk een andere functie: men wilde zich voor de gestorvene onherkenbaar maken. Over het algemeen was zwart de rouwkleur (geesten werden verondersteld zwart te zijn), maar op bepaalde Waddeneilanden verkiest men wit.
Lijkstoet
De formatie van de lijkstoet verschilde ook per streek en gelegenheid, maar over het algemeen werd de lijkkoets door een of meerdere zwarte paarden (idealiter twee) getrokken. Drachtige merries waren niet toegestaan aangezien dit de foetus negatief zou beïnvloeden. In West-Vlaanderen fluisterde de paardenknecht de avond voor de begrafenis de paarden in het oor dat ze de volgende dag een lijkwagen moesten trekken.
In rooms-katholieke gebieden werd regelmatig stro van de lijkwagen op de dodenwegen geworpen, vooral bij kruispunten, waar men twee strowissen kruislings over elkaar legde om de dode in verwarring over de route te brengen. De tocht over de dodenweg, die vaak meerdere kilometers bedroeg, moest (ondanks het werpen van stro) in één ruk, zonder oponthoud, worden voltrokken.
Bij de kerk aangekomen werden vaak eerst drie ‘rondjes om de kerk’ gemaakt, wederom om de dode in verwarring te brengen. Na de teraardebestelling volgde de stoet een andere weg terug naar het sterfhuis waarbij men zich ervoor hoedde het huis door een andere deur binnen te gaan dan waardoor het lijk naar buiten was gedragen. Als er geen andere weg beschikbaar was, verliet men de kerk in een andere richting dan waarvandaan men was aangekomen. Op de terugtocht goot men soms (zuiverend) water achter zich.
Juridische aspecten
Dodenwegen waren geen vrijblijvende zaak. Men komt ze door de eeuwen heen regelmatig in het seculiere en kerkrecht tegen, waarbij ook de verhouding tot lijkenweg c.q. kerkenpad wordt geregeld. Het Oudfriese zeendrecht (een vorm van kerkelijke rechtspleging) zegt onder andere hierover:
Als daar beschadigd is het lijkpad en het kerkpad, zodat het niet is vier mollis voeten breed opdat de vier de vijfde naar de kerk kunnen dragen, de dode ter aarde bestellen, de heidenen kerstenen, dan zal men berechten volgens recht of volgens Gods grote genade.
Dit geldt ook voor het volgende:
Daar zullen bruikbaar wezen vier wegen naar het godshuis, voor de levenden en voor de doden, tenzij het (Godshuis) staat aan een heerweg. Dan mag de heerweg zowel kerk- als lijkweg, alle één zijn, of dat het (Godshuis) stond aan de oever van een plaats, zodat men met een schip de gewijde kant kan bereiken. Zo is het zeendrecht van alle Friesen.
Eeuwenlang moesten de openbare aanklagers, ‘zendvroegers’ genaamd, zweren dat de kerspellieden ‘den rechten lyckwech’ hadden gevolgd. De wetgeving van Karel de Grote klinkt in deze regelgeving door.
Dodenwegen en bijgeloof
Wie zich met dodenwegen bezighoudt, komt er al snel achter dat het onderwerp zuiver christelijke principes kent, maar eveneens onlosmakelijk verbonden is met volks- en bijgeloof. Bijgeloof dat ouder is dan het christendom, en in feite is verankerd in het menszijn. Zoiets is per definitie sterker als een godsdienst die door heersers of later door gewoonte is opgelegd, net zoals volksdevotie zich weinig of niets gelegen laat liggen aan officiële kerkelijke dogmatiek.
De angst dat zielen hun gezag komen herstellen of wraak willen nemen in hun vroegere omgeving, is een archetypisch motief dat op vele plaatsen in de wereld voorkomt. Het is iets anders dan voorouderverering, waarbij de zielen van de voorvaderen juist in de watten gelegd werden (en worden) en bijvoorbeeld van eten worden voorzien, overigens ook om ze te paaien. In Engeland en Wales bestaat deze traditie nog steeds, zij het meer als een ‘cultural invented tradition’, met name tijdens avonden als Halloween waarbij men geloofde dat de scheidslijn tussen deze en gene zijde (de ‘otherworld’) tijdelijk wordt opgeheven.
De angst voor terugkerende zielen staat haaks op het christelijke geloof, dat immers veronderstelt dat de godvruchtige ziel in de hemel is, althans niet meer op de aarde vertoeft. Hoewel het niet precies hetzelfde is, doet deze contradictie denken aan want men in de godsdienstwetenschap ‘dubbel geloof’ noemt: het naast elkaar bestaan en door dezelfde personen gepraktiseerde religies, meestal de christelijke en een heidense. Het verschijnsel is iets anders dan syncretisme, waarbij twee geloofsopvattingen als het ware in elkaar schuiven, waarbij meestal de oude vorm behouden blijft maar een christelijke inhoud krijgt.
“Aan de basis van rituelen ligt de angst voor ziekte en gevaar”, volgens psycholoog Mark Nielsen in National Geographic. Echter, in de loop van de negentiende eeuw sleten de scherpe kantjes van de ‘angstcultuur’ rondom lijken en lijkenwegen onder invloed van de Verlichting af. De rituelen verwerden tot gebruiken en traditie. Niet lang daarna raakten de dodenwegen in onbruik.
Reacties (2)
Kunt u aangeven wat de bron is van het plaatje van Houthem St. Gerlach?
Volgens mijn lokale bron is de aangegeven weg de Damweg die door bewoners van het klooster werd aangelegd langs een sloot. Deze Damweg maakte deel uit van de weg van Vilt naar Houthem St. Gerlach. Het gehucht Vilt behoorde tot de parochie St. Gerlach en doden werden langs deze weg naar het kerkhof van St. Gerlach gebracht. De weg wordt nog steeds Lijkweg genoemd.
De betreffende kaart komt uit het boek ‘Haunted Land – Investigations into Ancient Mysteries and Modern Day Phenomena’ (2001) van Paul Devereux. De kaart staat op pag. 66. Het boek is geen wetenschappelijk meesterwerk, maar er staat veel informatie in en bovendien is Paul Devereux een zekere autoriteit op dit gebied. Interessant in dit verband is hoofdstuk 3: “Death Roads and Funeral Paths’