Serie:

RECENSIE - Laat ik beginnen met een waarschuwing. Wie ‘Dit Amerika’ van Jill Lepore koopt op basis van de ondertitel, ‘Pleidooi voor een betere natie’, komt bedrogen uit. Want dat pleidooi ontbreekt. Het boekje is wellicht een pleidooi te noemen, maar dan wel een warrig pleidooi voor heel iets anders. Namelijk dat de Amerikaanse liberal historici de geschiedenis van de Verenigde Staten niet langer moeten negeren. Want zoals de door Lepore geciteerde historicus Carl Degler 35 jaar geleden al opmerkte: als zij geen nationale geschiedenis meer willen schrijven, omdat dat idee hen tegenstaat, dan zullen anderen dat gaan doen. En dan zijn historici (en de hele Verenigde Staten) nog verder van huis.

Lepore’s pleidooi is in wezen een warrige beschrijving van hoe Amerikaanse historici of gewoon denkers van diverse pluimage zijn omgegaan met begrippen als natie en nationalisme. Het is geen gemakkelijk leesvoer. Lepore schrijft nogal ploeterend,  zoals we al wisten dankzij haar vorig jaar verschenen, vuistdikke geschiedenis van de Verenigde Staten, ‘Deze waarheden’. Daar komt bij dat ze veel te veel als bekend veronderstelt, en veel te vaak bronnen citeert zonder dat de lezer enig idee krijgt waaróm dat boek en dat citaat nu juist hier opduikt. Ze hanteert de omgevallen-boekenkast-stijl, kortom. En het gebodene maakt alles bij elkaar nu niet bepaald een doordachte indruk.

Amerikanisme © De Arbeiderspers, boekomslag Jill Lepore, Dit AmerikaLepore wil onderscheid maken tussen en goed en een slecht nationalisme. De eerste variant is liberaal, en legt de nadruk op de VS als behoeder van mensenrechten. De ‘slechte’ variant gaat er van uit dat Amerikanen superieur zijn en heeft racistische en ondemocratische trekken. In dat licht doorloopt ze twee eeuwen discussie over het begrip ‘natie’, en de vraag wie daar wél en niet toe zouden behoren. Dat laatste is uiteraard de cruciale vraag, en leidt rechtstreeks naar de grote paradox van het negentiende-eeuwse liberale nationalisme, dat immers gebaseerd is op het welbewust trekken van etnische grenzen en het buitensluiten van ‘anderen’ die blijkbaar zélf maar moeten uitzoeken hoe ze deel kunnen hebben aan die universele waarden. Die paradox speelt uiteraard aan beide kanten van de Atlantische Oceaan maar beide zijden zijn écht hun eigen weg gegaan maar Lepore legt geregeld verbanden die vooral verwarrend werken. Zo ontstaan krampachtige (en belachelijke) mededelingen als deze (p.67):

‘Historisch onderzoek begon een beroep te worden, zowel in de Verenigde Staten en Europa, op hetzelfde moment dat het nationalisme afboog van het liberalisme en de richting insloeg van het illiberalisme, om te beginnen in Duitsland met het ‘Blut und Eisen’ van Otto von Bismarck. Bismarck (…) voerde een campagne aan om Duitsland te herenigen in naam van een Germaans ‘ras’ en volgde een beleid van ‘verduitsing’ jegens minderheden.’

De ‘gesloten’ variant (laat ik het zo maar even noemen) van het nationalisme gaat terug naar de Franse en Amerikaanse Revolutie, en bereikte aan beide zijden zijn grootste bloei in de jaren 1910-1930. In de VS werd dit gekenmerkt werden door de massale groei van de Ku Klux Clan, lynchings, en een stop op alle immigratie. De terugslag van deze slinger kwam in de jaren 1940-1970. Liberale intellectuelen kregen toen alle ruimte om het vrije, democratische, welvarende Amerika op te hemelen – om vervolgens ingehaald te worden door raciaal geweld en de Vietnamoorlog. Op aanvullende kritische reflectie zaten weinigen te wachten. De Amerikaanse geschiedkunde viel vanaf die tijd in twee stromingen uiteen. De ene beschouwde de Verenigde Staten als een grootmacht in verval, en auteurs zochten in allerlei historische parallellen mogelijkheden om aan dat verval te ontkomen. De andere stroming concentreerde zich op de geschiedenis van de tot dan toe verwaarloosde en gediscrimineerde ‘ander’. Geen van beide bracht goed nieuws. En om met Degler te spreken, daar gingen anderen dus voor zorgen. Het traditionele ophemelen van de Verenigde Staten werd het werk van niet-academici.

En dat is gevaarlijk, vindt Lepore. En dus komt ze op pagina 128 met een pleidooi voor ‘een nieuw Amerikanisme’. De VS is gebouwd op universele waarden, stelt ze, en die waarden laten zich het beste beschermen wanneer ze zijn (p. 129/130):

‘…gewaarborgd door een natie van wetten. Een nieuw Amerikanisme moet de toewijding inhouden aan vrijheid en gelijkheid, tolerantie en onderzoek, gerechtigheid en billijkheid, samengaand met de inzet voor de nationale welvaart, die ononderscheidbaar is van een onwrikbare zorg voor een duurzaam milieu wereldwijd. Het vergt een open en eerlijke analyse van de Amerikaanse geschiedenis, van de ellende, evengoed als van de glorie.’

Dat is blijkbaar het goede nationalisme dat liberal historici zouden moeten uitdragen. Zo kunnen ze ‘het vergaal van de Verenigde Staten’ naar zich toe trekken en op een positieve manier herschrijven. Zou het echt zo kunnen werken? Ik vrees van niet. Daarvoor is Lepore’s schets veel te mager. Voor haar is de Verenigde Staten weinig meer dan een juridisch systeem bedoeld om universele, individuele rechten te beschermen. De toewijding gaat bij haar naar die universele rechten; de natie komt moet kritisch geanalyseerd, lezen we tegen het eind (het verband met het voorafgaande is onduidelijk) en de glorie van de Verenigde Staten klinkt bij haar als ‘nog effe snel’ toegevoegd.

Nee, Lepore’s ‘nieuwe Amerikanisme’ is heel woke, maar vormt absoluut geen concurrentie voor de schitterende oude illusie van American exceptionalism, voor het idee dat de Verenigde Staten uniek zijn, dat ze een voorbeeld vormen voor de hele wereld, en dat Amerikanen (dus) zélf mogen bepalen wat ze doen of laten om Amerika groot en machtig te houden. Nee, met dit ‘nieuwe Amerikanisme’ gaan de liberals de oorlog niet winnen. Gelukkig, zou ik bijna zeggen, is die oorlog nog lang niet afgelopen en is er alle tijd om een adequater antwoord te formuleren.

Jill Lepore, Dit Amerika. Uitgeverij De Arbeiderspers, 141 blz.

Reacties zijn uitgeschakeld