De vroege Stoa (2): De Natuur

Foto: Bron: Livius.org
Serie:

Tijdens het Hellenisme kregen de Academie van Plato en de Peripatetische school van Aristoteles gezelschap van nieuwe filosofische stromingen, zoals het Cynisme, de Cyreense School en het Epicurisme. De bekendste was de Stoa. 

Wat de natuur betreft herkende Zenon zich meer in het standpunt van de tweehonderd jaar eerder levende filosoof Herakleitos, dan in dat van de cynici. Van Herakleitos leent Zenon het idee dat onze wereld continu verandert en zich laat leiden door natuurwetten. Deze natuurwetten vormen de ware aard van de natuur.

En hier sluit Zenon zich bij aan. Maar Herakleitos dacht in tegenstellingen, die beschouwde hij als de moeder van alle verschijnselen. Zenon heeft (geheel in lijn met de hellenistische tijd, waarin de natuurwetenschappen een hoge vlucht namen) een natuurwetenschappelijke manier van kijken, en verwerkt deze in zijn versie van de filosofie van Herakleitos. Hij ziet in plaats van tegenstellingen oorzaak-gevolg-relaties als de kracht achter verandering.

De god van de stoïcijnen

Net als zijn tijdgenoot Epikouros stelt Zenon dat er niets anders is dan materie. Niet alleen de zichtbare verschijnselen, ook onzichtbare zaken als de ziel en de goden moeten volgens Zeno uit materie zijn opgebouwd.

In de atoomtheorie die Epikouros aanhing was echter plek voor toeval. Zenon en zijn volgelingen, de Stoa, geloofden daar pertinent niet in. Zij geloofden in fundamenteel determinisme. Alles heeft een oorzaak. Alles wat gebeurt, gebeurt onvermijdelijk als gevolg van het voorgaande. Alles hangt dan ook samen met elkaar. Wat we als toeval zien heeft een verborgen oorzaak. Alles gebeurt volgens de wil van de natuur. En alles wat gebeurt staat eigenlijk van tevoren al vast. Het hele wereldgebeuren is een vaststaande keten van reacties.

De natuur werkt volgens de natuurwetten. De stoïcijnen spreken van de natuurwetten als van de wereldrede, de Logos. Volgens de stoïcijnen zit de natuur door oorzaak-gevolg-relaties fundamenteel logisch en redelijk in elkaar. Het begrip Logos is in de stoïcijnse filosofie dan ook een synoniem voor ‘Natuur’. En het begrip ‘Natuur’ is op zijn beurt weer inwisselbaar voor ‘God’. De stoïcijnen gebruiken deze drie termen door elkaar, om verschillende aspecten van hetzelfde aan te duiden.

Het pantheïsme van de Stoa

De stoïcijnse God lijkt dus niet op een mens, zoals de traditionele Griekse goden. Ook is de stoïcijnse God niet zoals de God van Plato, die ‘het goede’ belichaamt. Het is ook niet de God van Aristoteles, die de uiteindelijke oorzaak is van alles wat is, de onbewogen beweger. De stoïcijnse God lijkt evenmin op de christelijke God. Die staat los van de wereld en oordeelt daarover. De stoïcijnse God heeft de wereld niet geschapen en velt geen oordeel: hij is daaraan gelijk.

De god van de Stoa is dus niets meer of minder dan het universum. Iedereen en alles maakt als het ware deel uit van één samenhangend goddelijk wezen. Dit noemen we pantheïsme. En omdat de wereld gehoorzaamt aan natuurwetten, en de natuurwetten volgens de stoïcijnen fundamenteel redelijk zijn, is God een redelijk wezen.

Deze reeks is gebaseerd op het boek De wereld vóór God van Kees Alders. Het boek biedt een introductie tot de filosofische stromingen van de oude wereld en is hier te bestellen.

Reacties (2)

#1 Co Stuifbergen

In de atoomtheorie die Epikouros aanhing was echter plek voor toeval. Zenon en zijn volgelingen, de Stoa, geloofden daar pertinent niet in. Zij geloofden in fundamenteel determinisme. Alles heeft een oorzaak.
Maar omdat we nooit kunnen weten wat de meest fundamentele oorzaak is, zullen we nooit weten of op fundamenteel nivo alles door toeval bepaald wordt.

  • Volgende discussie
#1.1 Hans Custers - Reactie op #1

Precies. Al weten we wel iets, namelijk dat toeval in de kwantumwereld en toeval in de emergente realiteit waarin wij leven bar weinig met elkaar te maken hebben. Pogingen om verbanden te leggen tussen kwantumtoeval en de emergente realiteit zijn (zo goed als?) altijd mystificaties.

Maar Epikouros, Zenon en hun tijdgenoten hadden nog niet de kennis om dat te kunnen begrijpen.