ANALYSE - Op het moment dat druk wordt overlegd over ingrijpen in Syrië, werd Nederland vrijdag geconfronteerd met enkele zwarte bladzijden uit de geschiedenis van humanitaire interventies. Enkele nabestaanden van slachtoffers van de massamoord in Srebrenica stelden de Staat der Nederlanden aansprakelijk voor de dood van hun familieleden, en werden door de Hoge Raad in het gelijk gesteld.
Het gaat om Hasan Nuhanovic en de nabestaanden van Riza Mustafic. Mustafic werkte als elektricien voor Dutchbat, maar hij had niet de voor evacuatie benodigde VN-pas en werd uiteindelijk, samen met zijn familie, van de compound weggestuurd (zie ook dit blog). Buiten de poort werd hij van hen gescheiden, en later vermoord. Zijn vrouw, zoon en dochter overleefden. Tijdens de mondelinge pleidooien voor de Hoge Raad afgelopen januari hield dochter Alma een emotioneel betoog. Hasan Nuhanovic, tolk voor Dutchbat, had wél een VN-pas; hij werd met de Nederlandse troepen in veiligheid gebracht. Zijn familieleden (vader, moeder, broer) stonden echter niet op de lijst. Vlak voordat zij de poort zouden uitlopen, werd vader Ibro verteld dat hij tóch kon blijven, aangezien hij deel had uitgemaakt van het burgercomité dat overleg had gevoerd met Mladic. Zijn andere zoon en vrouw zouden wel moeten vertrekken. Zoals Hasan Nuhanovic tijdens diezelfde hoorzitting zou verklaren: ‘What choice did he have? To live with one son, or to die with the other?’ De vader liep samen met de anderen de poort uit. Alledrie de familieleden werden weggevoerd en later vermoord.
Het deed me denken aan een interview met Geert-Jan Knoops:
Een van de meest indrukwekkende zaken die me is bijgebleven is de zaak van Michel Bagaragaza, de directeur van de Rwandese theeplantages ten tijde van de genocide (…). De man die (…) de extremistische Hutu-militie, [die] aan de deur kwam, uiteindelijk geld gaf en brandstof en eten voor de manschappen die op weg waren naar de nabijgelegen heuvel waar elfhonderd Tutsi’s zijn afgeslacht. Hij wist dat dat ging gebeuren. Hij wist ook dat de week tevoren een zakenrelatie van hem op dezelfde wijze was benaderd en vermoord toen hij weigerde. (…) De meeste studenten die je dit voorlegt begrijpen niet dat het internationaal strafrecht die keuze [voor het eigen leven] als een strafwaardig handelen aanmerkt. Want het is eenonmogelijke keuze. “Er is geen enkel excuus, ook niet je eigen leven, om een onschuldig iemand te doden of te laten doden”, zegt de rechter. Ik heb daar eigenlijk moreel geen antwoord op.
(De Groene Amsterdammer, 2013/1-2, p. 32)
Oorlogssituaties lenen zich moeilijk voor juridische constructies. Toch werd de burgerlijke rechter gevraagd een oordeel te vellen over het optreden van Dutchbat jegens deze families. De procedures draaiden om twee vragen: (1) kan het optreden van Dutchbat, uitgezonden onder VN vlag, aan de Nederlandse Staat worden toegerekend, en (2) was dat optreden onrechtmatig? Op beide punten werden de nabestaanden eerder door het Gerechtshof ‘s Gravenhage in het gelijk gesteld (zie de uitspraken Nuhanovic/Staat en Mustafic/Staat, 5 juli 2011). Het hof liet de vraag of het optreden (ook) aan de VN kon worden toegerekend in het midden en oordeelde, op grond van internationaal recht, dat de Staat na de val van de enclave ‘effective control’ had. Dat optreden is bovendien, op grond van Bosnisch recht aangevuld met algemene rechtsbeginselen uit het EVRM en IVBPR, onrechtmatig. Dutchbat had anders kunnen en moeten handelen:
Daar komt bij dat onvoldoende gesteld is om aan te kunnen nemen dat Dutchbat in redelijkheid rekening moest houden met enig ander risico dan dat [Muhamed/Mustafic] bij controle door de Bosnische Serviërs alsnog zou zijn tegengehouden en vermoord. (…) Het door de Staat genoemde voorval, waarbij een Bosnische minister uit een konvooi was gehaald en door de Bosnische Serviërs was geëxecuteerd, wijst veeleer op het tegendeel.
(r.o. 6.18)
De Staat ging in cassatie en vond A-G Vlas op onderdelen aan zijn zijde. Volgens de A-G had het hof inderdaad niet in het midden mogen laten of de VN ‘effective control’ had over de troepen, aangezien hoofdelijke aansprakelijkheid binnen het volkenrecht niet algemeen is aanvaard (zie par. 5.7, Conclusie). Desondanks kon het arrest van het hof in stand blijven, aldus nog steeds de A-G:
Uit de feiten van de zaak blijkt immers onomstotelijk dat de VN geen daadwerkelijke effectieve controle uitoefende op de dagen die direct op de val van de enclave volgden, en dat de Staat in die periode in ieder geval (parallelle) ‘command and control’ uitoefende, zodat van toerekening van de gewraakte handelingen van Dutchbat aan de Staat sprake kan zijn.
(par. 5.15)
De A-G worstelde duidelijk met enerzijds tegenstrijdigheden in de internationaalrechtelijke literatuur, en anderzijds het verlangen om de zaak in het voordeel van de nabestaanden te beslechten. Maar de toets dreigde zo wel erg feitelijk te worden, met bovendien verschillende maatstaven voor toerekening. De Hoge Raad wilde er dan ook niet aan. Hij oordeelde, na uitvoerige bestudering van het internationale recht, dat hoofdelijke aansprakelijkheid wél mogelijk is (r.o. 3.11.3). Omdat het onrechtmatigheidsoordeel van het hof steunt op Bosnisch recht, kan en wil de Hoge Raad daar verder weinig over kwijt (zie 79 lid 1 RO). Wel volgt nog een uitvoerig obiter dictum, om toch de indruk weg te nemen dat hier onterecht, met kennis achteraf, Dutchbat teveel de maat wordt genomen:
De door de onderdelen [van de Staat, RdG] bepleite terughoudende toetsing zou meebrengen dat voor de beoordeling door de rechter van de gevolgen van het optreden van een troepenmacht in het kader van een vredesmissie (…) nagenoeg geen ruimte zou bestaan. Een zo vergaande terughoudendheid is onaanvaardbaar. Dat wordt niet anders doordat de Staat hiervan nadelige gevolgen verwacht voor de uitvoering van vredesoperaties door de Verenigde Naties en meer in het bijzonder voor de bereidheid van lidstaten om troepen voor dergelijke operaties ter beschikking te stellen. Dit behoort immers niet in de weg te staan aan de mogelijkheid van rechterlijke beoordeling achteraf van gedragingen van de desbetreffende troepenmacht. Daarbij dient de rechter inderdaad te verdisconteren dat het hier gaat om onder grote druk in een oorlogssituatie genomen beslissingen, maar dit heeft het hof niet miskend.
Daarmee eindigt een lange juridische strijd voorlopig in een morele overwinning voor de nabestaanden. Voor hen zal deze lange procedure bepaald niet gemakkelijk zijn geweest. Minder bevredigend is het voor de Staat. Hoofdelijke aansprakelijkheid betekent ook regres kunnen nemen op de andere schuldenaar. De immuniteit van de VN blijft echter boven elke twijfel verheven (zie arrest) en alternatieve rechtsgangen bestaan onvoldoende binnen die organisatie (zie pleidooi Schrijver). De burgerlijke rechter is nu twee families, in uitzonderlijke omstandigheden, ter wille geweest. Veel verder zal hij vermoedelijk niet willen gaan in het aannemen van aansprakelijkheid. Uiteindelijk gaat het om vredestroepen die, in de steek gelaten door bondgenoten, tegenover een onberekenbare tiran kwamen te staan.
Dit artikel van Ruben de Graaff verscheen eerder op Publiekrecht & Politiek.
Reacties (5)
Ach wat moet je met wettelijke regels, alsof die de menselijke moraal bepalen…. Je bent mens of je bent het niet voor mij is dat gewoon doodsimpel. Wie verantwoordlijk is (Karremans, Dutchbatters, Joris Voorhoeve etc.) voor het wegsturen van deze mensen van de Dutchbat compound wetende dat ze vermoord zouden worden is gewoon geen mens. Wie daarover gaat discussiëren snapt het niet!
O, wat is ‘ie dan? Een pinguïn? Een krab? Een kerkuil? Zeg het maar…
En dat bepaal jij? Op grond waarvan precies? Aha, ja, je gevoel…
@2: Gesundes Volksempfinden. Kan je alle kanten mee op.
Overtuigende argumenten om ons niet meer hals-over-kop in dit soort missies te storten. Over veertig jaar deelt een Afghaanse diender een verkeerde bekeuring uit, en worden wij op het matje geroepen…
Laat dat volk het allemaal maar mooi zelf uitzoeken.
De vergelijking met Michel Bagaragaza lijkt me ten onrechte, want daarbij ging het om een burger en niet om een legereenheid met als taakstelling de bescherming van de bevolking.