Hoe verdelen we de lasten van de crisis?
Nu de crisis echt tot Nederland gaat doordringen roepen verschillende partijen dat de lasten van de crisis eerlijk verdeeld moeten worden. Vooral de SP, die zich zeer nadrukkelijk richt op de zwakkeren in de samenleving, maakt het beschermen van de ‘werkende armen’ tot haar speerpunt. Daarbij beweert zij dat er in Nederland veel armoede bestaat en dat die al jaren groeiende is.
Aan dat laatste kunnen we al direct twijfelen. Laten we de inkomensongelijkheid bepalen met behulp van de Gini- index, een coëfficiënt die de waarde 0 heeft bij volledige inkomensgelijkheid (iedereen verdient precies hetzelfde) en waarde 100 bij volledige inkomensongelijkheid (al het inkomen kwam slechts één persoon toe). De Gini-waarde in Nederland schommelt al vele jaren rond de 30, en in de periode 1995-2004 daalde zij zelfs licht (.pdf). We zaten in die jaren ook onder het Europees gemiddelde. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de berekeningen betwistbaar zijn, maar voor enorme stijgingen of dalingen lijken toch echt geen aanwijzingen te zijn.
Voor de SP is de mate van inkomensongelijkheid vooral een normatief gegeven: los van hoe groot de ongelijk nu is, zij moet omlaag. Daarbij wordt vergeten dat inkomensongelijkheid ook een economisch gegeven is. De geschiedenis van het communisme leert dat een te grote inkomensgelijkheid tot economische misère leidt. Bovendien gaat het niet alleen om de inkomensongelijkheid an sich, maar ook om de levensstandaard die het minimumloon garandeert. Armoede is een stuk minder problematisch als je in een rijk land leeft. De definitie van armoede werd overigens meerdere keren gewijzigd door het Social Cultureel Planbureau.