Marc van Oostendorp

301 Artikelen
48 Reacties
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Marc van Oostendorp is hoogleraar Nederlands aan de Radboud Universiteit Hij heeft een website, een YouTube-kanaal.
Foto: Neelie Kroes (cc)

Positieve discriminatie voor een beter kabinet

ANALYSE - Mark Rutte en Diederik Samsom letten bij de samenstelling van de nieuwe regering niet op de sekse van de kandidaten, zeggen ze. Maar wetenschappelijk onderzoek ondersteunt het belang van positieve discriminatie.

‘Ik heb dat altijd een bizarre discussie gevonden,’ zei Mark Rutte toen Pauw & Witteman hem vroegen naar het aantal vrouwelijke ministers. ‘Zoveel mannen, zoveel vrouwen. We nemen gewoon de beste mensen.’ Een “linkse hobby” noemde hij het zelfs gekscherend, maar zijn Diederik Samsom neutraliseerde dat door het onmiddellijk met hem eens te zijn.

Het klinkt kennelijk logisch: kies de beste mensen, zet ze bij elkaar en je hebt de beste ministersploeg. Maar die redenering deugt niet, en de achteloze manier waarop Rutte en Samsom met de kwestie omgaan doet vermoeden dat ze niet goed hebben nagedacht over wat het eigenlijk betekent, een goed team.

Natuurlijk bestaat een goed team niet alleen maar uit een verzameling goede individuen. Ze moeten allerlei andere kwaliteiten hebben: ze moeten op elkaar ingespeeld zijn, bijvoorbeeld, ze moeten elkaar het licht in de ogen gunnen. Maar tegelijkertijd moeten ze ook nog verschillen van elkaar, zodat ze elkaar net wat andere gezichtspunten onder ogen kunnen brengen.

Wat dat betreft is een kabinet dat bestaat uit PvdA- en VVD-ministers niet eens zo’n slecht idee, zolang het hen lukt om constructief te blijven redeneren. Maar ook etnische variëteit en een gelijkmatige verdeling tussen mannen en vrouwen helpen om een team beter te maken. Dat blijkt ook uit allerlei wetenschappelijk onderzoek. Amerikaanse onderzoekers lieten vorig jaar bijvoorbeeld zien in Interdisciplinary Science Reviews dat onderzoeksgroepen beter presteren naarmate ze een evenwichtiger verdeling hebben van mannen en vrouwen. Economen van de Universiteit van Amsterdam lieten hetzelfde de afgelopen jaren zien voor het bedrijfsleven. Er is weinig reden om te denken dat het in de politiek anders zou zijn. Ook een kabinet wordt er waarschijnlijk beter van als er meer vrouwen inzitten.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Voer Italiaanse toestanden in!

De Nederlandse democratie is de laatste jaren in soortgelijke problemen geraakt als de Italiaanse vijftien jaar geleden. Sommige oplossingen die in Italië gekozen zijn, zouden ook hier kunnen werken, volgens de auteur.

Een kind kan zien dat er wel wat aan onze democratie te versleutelen valt. Een paar dagen na een campagne waarin een linkse en een rechtse partij elkaar verketterden, vallen ze elkaar in de armen omdat er geen andere keus is. In tien jaar tijd zijn de kiezers vijf keer naar de stembus getrokken en bijna iedere keer stemden ze weer radicaal iets anders. Er is geen enkele reden om te denken dat die instabiliteit met de nieuwe regering zal verdwijnen.

Dat zijn Italiaanse toestanden, zou je vroeger zeggen, ware het niet dat het Italiaanse politieke systeem inmiddels een stabielere indruk maakt dan het Nederlandse. Na een serie van hervormingen, waarvan de laatste in 2005 was, is men daar uitgekomen op een systeem waarvan we sommige elementen best ook hier zouden kunnen proberen.

Het belangrijkste: dat partijen worden aangemoedigd een coalitie te vormen vóór de verkiezingen. Ze moeten daartoe verklaren dat ze tot die coalitie behoren – een versterkte vorm van de bestaande lijstverbinding – en een gezamelijke premierskandidaat aanwijzen. De aanmoediging bestaat eruit dat de grootste coalitie gegarandeerd 54% van de zetels in het parlement krijgt, zodat ze in ieder geval een meerderheid heeft.

Foto: copyright ok. Gecheckt 11-03-2022

Ik kies toch maar de SP

Waarin de auteur, als trouw lid van de PvdA, toch maar SP gaat stemmen.

Je hoeft geen economisch genie te zijn om te zien dat het kapitalisme in een diepe crisis verkeert, dat er nu al vijf jaar gemodderd wordt en dat na al het zuur het zoet voor de meeste mensen nog niet in zicht is. Of dat zij die wél van de crisis profiteren niet per se degenen zijn die het hardst werken, of het meest bijdragen aan het gemeenschappelijk welbevinden. Dat er dus hervormingen nodig zijn van dat vermolmde systeem. Wat mij betreft, moeten die hervormingen worden uitgevoerd langs de moeilijke, langzame, democratische weg en dat maakt me dus tot sociaal-democraat.

Ik zie daarom met bloedend hart dat er twee sociaal-democratische partijen zijn die allerlei kleine inhoudelijke verschillen opblazen en elkaar de hele tijd om de oren slaan met het verleden. (‘Maoïst!’, ‘Neoliberaal!’) Terwijl het enige echte verschil cultureel is: de een wat volkser dan de ander, de ander wat bestuurlijker dan de een. Wat zou ik er niet voor geven als die twee opgaan in een brede partij waarin mensen elkaar vinden in de constatering dat het zo niet langer kan.

Omdat je nu eenmaal niet op twee partijen kunt stemmen, heb ik een tijdje gedacht: ik houd een boekhouding bij. Iedere keer als een prominent lid van de ene sociaaldemocratische partij iets onaardigs zegt over de ander, krijgt de eerste partij een minpunt. Degene die het dichtst bij nul weet te blijven, krijgt mijn stem. Die strategie mislukte doordat beide partijen razendsnel naar een duizelingwekkend dieptepunt zakten.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Het Esperanto is nog lang niet klaar

Alle goede bedoelingen ten spijt, je kunt een taal niet maken.

Morgen bestaat het Esperanto precies 125 jaar – het eerste boekje kwam door de tsaristische censuur op 26 juli 1887. Het werd in eigen beheer uitgegeven door een jonge oogarts in Warschau, Lejzer Zamenhof, die vast had gehoopt dat er in 2012 wat méér mensen waren geweest die zijn taal hadden gesproken. Maar wie de onooglijke brochure van indertijd heeft gezien kan zich eigenlijk alleen maar verbazen dat er juist nog steeds mensen zijn die de taal wél spreken. Dat er in gediscussieerd wordt, dat er literaire tijdschriften in verschijnen – hoe klein de schaal ervan ook is, je zou het 125 jaar geleden misschien niet hebben verwacht.

We kunnen veel leren van dat grote experiment dat de Esperanto-beweging geweest is. Bijvoorbeeld over normen, over onmogelijkheid om een regel te verzinnen en mensen op te dragen om zich daar aan te houden.

Er bestaat al heel lang een Akademio de Esperanto waarin de belangrijkste schrijvers en grammatici zitten om zich over grammaticale punten te buigen. Als er in één taal duidelijkheid zou moeten zijn, dan toch in een kunstmatige, zo simpel mogelijk gemaakte taal? Je hoeft niet steeds te googelen hoe de taalgebruikers het doen, je kunt gewoon van bovenaf bepalen: zus of zo moet het.

Foto: Oli Studholme (cc)

Alleen Engels in Europa

Verschillende media brachten de afgelopen dagen verslag uit van het nieuwe Eurobarometer-onderzoek naar de beheersing van en belangstelling voor vreemde talen in Europa. (Dat rapport bestaat in het DuitsEngels en Frans. Jos van Dijk schreef er vrijdag over op Sargasso.)

De meeste bevindingen in het rapport zijn weinig opmerkelijk, zeker voor wie de eerdere editie uit 2005 kende, en al helemaal voor iemand die vooral geïnteresseerd in de Nederlandse gegevens. Het Engels is voor de meeste Europeanen de belangrijkste vreemde taal, 94% van de Nederlanders beweert dat hij in staat is om een conversatie in minstens één vreemde taal te houden en 37% beweert dat hij dat ‘minstens in drie vreemde talen’ gebruiken kan.

Het opmerkelijkste feit kreeg voor zover ik dat kan zien tot nu toe geen aandacht:

 Nederland is het enige land waar het percentage respondenten vóór gelijke berechtiging van alle talen die in de Europese Unie gesproken worden aanzienlijk onder het Europese gemiddelde ligt, aangezien 56% het ermee eens is, en 39% niet. (Les Pays-Bas sont le seul pays où la proportion de répondants qui sont en faveur d’un  traitement égal de toutes les langues parlées dans l’UE est nettement inférieure à la  moyenne européenne, puisque 56% sont d’accord et 39% ne sont pas d’accord avec cette affirmation.)

Foto: Pastitio, http://www.flickr.com/photos/baklava/ copyright ok. Gecheckt 23-11-2022

Echt Nederlands: de Olympusschotel

Terwijl we deze week het menu aan het bestuderen waren in het Griekse, vroeg mijn gezelschap ineens aan mij: ‘Die Olympusschotel, zou die nu in ieder restaurant hetzelfde zijn? Of zeggen ze maar wat?’

Die vraag bleek, eenmaal thuisgekomen, vrij gemakkelijk te beantwoorden: ja en nee. Ja, omdat het altijd gaat over een combinatie van giros andere vleesgerechten, doorgaans van de grill. Nee, omdat, pakweg Thessaloniki in Den Haag ‘2 suzuki, 2 souflaki, 2 bifteki met giros’ aanbiedt onder deze naam, terwijl u bij Athene in Groningen ‘schnitzel, suzuki en giros’ krijgt (wanneer u de Haagse Olympusschotel in Groningen wil eten, zou ik een Sokratesschotel nemen en daar apart bifteki bij bestellen).

Maar daarmee waren we er nog niet, want waar kwam die naam eigenlijk vandaan? Van Griekse en Cypriotische vrienden leerde ik dat de term daar volkomen onbekend was; sterker nog, dat soort schotels worden in het geheel niet geserveerd in Griekenland (‘alleen in toeristententjes kun je zoiets misschien krijgen’, schreef er een, ‘onder de naam mix grill [sic]’).

De volgende contacten die ik aansprak, waren Engels, Oostenrijks, Amerikaans en Italiaans, en wat bleek: in Londen, Wenen, Washington of Rome zult u vergeefs zoeken naar uw geliefde Olympusschotel. (‘But I expect in a month or two,’ schreef mijn Londense contact, ’there will be a few Olympic dishes appearing – not just in Greek restaurants’.) Ook in Vlaanderen kun je voor zover ik heb kunnen nagaan niet terecht voor een Olympusschotel.

Foto: copyright ok. Gecheckt 19-10-2022

Verdwijnt het Fries?

Verdwijnt het Fries als universitaire studie in Groningen? Die indruk kon je gisterenavond makkelijk krijgen: allerlei media (van Elsevier tot Editie-NL) brachten het nieuws. Het klonk allemaal schokkend, een teken aan de wand waarin het eigen cultuurgoed over boord gegooid wordt: volgens het bericht zou de hoogleraar Fries, dr. Goffe Jensma, hebben gezegd dat de studie Fries tot nu toe altijd beschermd was omdat het ‘de tweede officiële rijkstaal’ zou zijn, maar was het nu met die bescherming gedaan. Met ingang van september gaat het Fries op in een brede studie Europese Talen en Culturen. Bovendien geldt voortaan de regel dat een opleiding alleen mag voortbestaan als er genoeg studenten zijn. Daarom zou het einde van de studie nabij zijn.

De lezer bleef na het lezen van dat overal weer herdrukte bericht met allerlei vragen zitten: hoezo was de studie Fries ooit ‘beschermd’? (Anders dan veel mensen denken bestaat er geen wet waarin wordt gezegd dat het Fries inderdaad een ‘officiële rijkstaal’ is, net zo min als dat ergens in de wet over het Nederlands gezegd wordt trouwens.) En hoezo geldt die bescherming dan nu ineens niet meer? En waarom komt Jensma daar nu ineens mee – al die dingen zijn toch allang bekend?

Foto: Pantheon Oculus via Flickr. copyright ok. Gecheckt 28-09-2022

Leve het polytheïstisch atheïsme

Een klassieke opvatting onder moderne ongelovigen is dat de mate van verlichting omgekeerd evenredig is aan aan het aantal goden dat in een samenleving wordt aanbeden. Ooit waren de mensen polytheïsten, daarna werden ze katholiek (drie goden plus een hele santenkraam), daarna protestant (één God) en tot slot werd ook  die laatste God nog afgeschaft. Van veel naar drie naar één naar nul: opgeruimd staat netjes.

Er is een probleem met die redenering, een probleem waarop klassieke gelovigen wel wijzen, maar meestal zonder resultaat: we kunnen niet zonder geloof in een of meer goden, ook als we die God rede noemen, of markt, of economie. We weten weinig of niets echt zeker weten. Wie kan er zeggen dat hij met zijn beperkte verstand echt kan begrijpen hoe alles (alles (alles)) werkt? Dat we uiteindelijk altijd moeten vertrouwen – dat we uiteindelijk iets moeten geloven om niet ten onder te gaan in de volkomen chaos van het absolute onbekende. Atheïsme bestaat in die zin niet, of het staat gelijk aan een waanzinnig neerstorten in het kolkende onbekende. Iedereen heeft structuur nodig en grijpt daarom naar iets onbekends – iedereen die niet ten onder wil gaan is in die zin theïst.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Liever een allochtoon dan een buitenlander

Eindelijk eens iemand die iets verstandigs zegt over de term allochtoon, en meteen komt Kamerlid Martijn van Dam er doorheen toeteren op Twitter.

De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling stuurde deze week een ‘ongevraagd briefadvies’ (nee, daar had ik ook nog nooit van gehoord en, ja, de voorkant van het rapport is erg onduidelijk) aan de minister voor immigratie, integratie en asiel, getiteld Tussen afkomst en toekomst. In dat stuk adviseren ze de minister om als overheid in de interne administratie af te zien van de indeling ‘allochtoon’ – ‘autochtoon’ en de verdere onderverdelingen als ‘westerse’ tegenover ‘niet-westerse’ allochtoon, en ‘eerste-‘, ’tweede-‘ en ‘derdegeneratie-allochtoon’. Het belangrijkste argument is dat die indeling onzinnig is en bizarre resultaten oplevert (zoals Dimitri Tokmetzis hier gisteren ook al schreef). Vanwege de definities die eraan gegeven worden, wordt een kind dat in Nederland geboren is uit Argentijnse ouders een niet-westerse) allochtoon genoemd (omdat Latijns-Amerika tot allochtonië behoort), maar een kind dat in Beiroet geboren is uit in Indonesië geboren ouders een westerse alochtoon (omdat Oost-Azië grotendeels autochtonië is).

De RMO merkt op dat zo’n systeem van classificatie voor de overheid onbruikbaar is. Dat de overheid natuurlijk best kan bijhouden uit welk land iemand afkomstig is, maar dat het hele ingewikkelde systeem van classificaties overtollig is en bovendien niet past bij het overheidsbeleid. Ze zeggen ook herhaaldelijk en expliciet dat dit niet betekent dat de gewone burger of de krant of de wetenschap of zelfs het parlement niet mag praten over allochtoon of autochtoon. Alleen dat die indeling zinloos is, en dat je beter een verschil kunt maken tussen buitenlanders en Nederlanders.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

De Max Havelaar kleuren

Dat onze taal een mengeling is van woorden uit alle tijden, dat kun je laten zien met kleuren. Neem bijvoorbeeld de eerste zin uit de Max Havelaar:

Ik ben makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht, 37. Het is myn gewoonte niet, romanste schryven, of zulke dingen, en het heeft dan ook lang geduurd, voor ik er toe overging een paar riempapier extrate bestellen, en het werk aantevangen, dat gy, lieve lezer, zoo-even in de hand hebt genomen, en dat ge lezen moet als ge makelaar inkoffizyt, of als ge wat anders zyt. Niet alleen dat ik nooit iets schreef wat naar een roman geleek, maar ik houd er zelfs niet van, iets dergelyks te lezen, omdat ik een man van zaken ben.

Ik heb hier de leenwoorden uit het Frans lichtoranje gemaakt, die uit het Latijn donkeroranje en die (dat) uit het Turks groen. Dat het Nederlands veel minder woorden geleend heeft dan het Engels blijkt dan in één oogopslag uit de vergelijking met de eerste zin Tom Sawyer op gekopieerd van deze pagina, waaraan ik ook het idee om leenwoorden te kleuren ontleend heb.

De Amerikaanse woordenkleurer gaat verder met nog allerlei andere Engelse teksten zo in te kleuren, maar mij leek het interessanter om juist dezelfde tekst nog wat andere kleurtjes te geven. Hier is bijvoorbeeld het begin van de Max Havelaar, waarbij ik woorden een donkere tint heb gegeven naarmate ze langer in het Nederlands aanwezig zijn (volgens het Chronologisch Woordenboek van Nicoline van der Sijs):

Foto: foto: daBinsi (http://www.flickr.com/photos/dabinsi/)

De derde landstaal

De provincies in het noorden en het oosten van het land laten het er niet bij zitten. Nadat een verzoek tot erkenning van het Nedersaksisch vorige maand door minister Spies werd afgewezen, is men nu een handtekeningenactie begonnen om de minister tot andere gedachten te brengen.

Zo’n erkenning is vooral een politieke kwestie. Wetenschappelijke (dat wil zeggen: taalkundige) argumenten ervoor of ertegen zijn er eigenlijk niet. Het Nedersaksisch is een min of meer samenhangende groep dialecten die verwantschap vertonen met de ‘Platduitse’ dialecten aan de andere kant van de grens. Ze verschillen van het standaard-Nederlands, maar of die verschillen groot genoeg zijn om van een taal te spreken, dat is een willekeurige kwestie.

Het geharrewar gaat dan ook vooral over geld. De provincies willen de erkenning omdat ze hopen op die manier meer geld uit Europa te krijgen. De minister wil de erkenning niet omdat deze ook allerlei (financiële) verplichtingen voor het Koninkrijk der Nederlanden met zich meebrengt. Daarnaast is het voor de provincies vooral ook een prestigekwestie: door te laten zien dat ze een ‘eigen taal’ hebben, kunnen ze beter verdedigen dat er een eigen bestuurslaag moet zijn, de provincie. Daarnaast heeft de erkenning ongetwijfeld voor sommige sprekers een emotionele waarde: de overheid kan er een gebaar mee maken naar een immaterieel erfgoed dat langzaam maar zeker aan het verdwijnen is.

Foto: Bron: Het Geheugen van Nederland copyright ok. Gecheckt 18-10-2022

Horlepiep als doodsbedreiging

Het zijn nogal zware beschuldigingen die Leon de Winter uit in het gedicht dat hij schreef over Günther Grass: de Nobelprijswinnaar zou een antisemiet zijn en uit zijn op de vernietiging van Israël. En daarnaast zou hij ook nog eens niet-rijmende gedichten schrijven:

Warum lässt er nicht die Wörter tanzen?
Warum nur hinter Prosa verschanzen?
Wer reimt, der geht stets hin und her,
der geht vor und auch wieder Zeilen zurück,
so wie der Tänzer in seinem Lieblingsstück.

Over de vraag of een gedicht moet rijmen, bestaat in de Nederlandse literatuur al ruim 150 jaar onenigheid. Je kunt bijvoorbeeld voor het rijm (en het metrum) zijn omdat het een teken is van vakmanschap, en je kunt er tegen zijn omdat rijmdwang je verhindert om te zeggen wat je werkelijk bedoelt. (Hugo Brandt Corstius publiceerde vorig jaar een aanval op het rijm in een boekje dat Rijmlijm heette; Kees van Kooten schreef in zijn dit jaar verschenen boek Harstochtjes een verdediging van het rijm dat Lijmrijm heette.)

De andere is: “Ik heb niets tegen verzen op zichzelf,” zegt het personage Droogstoppel in de politieke roman Max Havelaar, om daarna uiteen te zetten dat rijm wel soms de waarheid in de weg zit.

Vorige Volgende