Ultrakort en Ultra-efficiënt – een interview met Rene SG
Eén van de opmerkelijkste debuten van vorig was het naamloze album van Rene SG. Twaalf nummers jakkeren in een sneltreinvaart voort in amper acht minuten en nemen de luisteraar in een prettige wurggreep. René Kaptijn zendt zijn teksten als een razende Roeland de ether in, terwijl drummer RJ SG de reputatie van de hardst drummende drummer in Nederland verdient. Het Amsterdamse trio heeft een broertje dood aan hitgevoeligheid en wanneer zij hun speedrockpunk ten gehore brengen, kijken zij slechts vooruit. Rene SG laat het garagegevoel uit de jaren zeventig met verve herleven, maar dan wel in ultieme efficiëntie en het publiek loopt er warm voor. Tijd voor een interview met zanger/gitarist René Kaptijn, over kunst, muziekbeleving en hell en fuck.
Op jullie website zag ik ergens de term speedartrock vermeld staan. Wat is er kunstzinnig aan jullie muziek?
Onze ongewone maniers van nummers schrijven. Wij hebben een aanpak die je eerder bij kunst tegenkomt dan bij popmuziek. Dat komt ook doordat ik ben afgestuurd aan de kunstacademie, daardoor heb ik een soort conceptuele, analytische benadering die bij kunst veel gangbaarder is dan bij popbands.
2006 mag wel een beetje jullie doorbraakjaar genoemd worden. Opeens worden jullie overal opgepikt en lijkt er een glorieuze toekomst voor Rene SG in het verschiet te liggen. Enige verklaring voor dit succes?
2006 was een heel goed jaar, maar het doorbraakjaar moet nog komen wat ons betreft. Onze debuut-CD werd wel goed opgepikt, hij is inmiddels bijna uitverkocht. Verder werden we in Amsterdam goed opgepikt en mochten we in de herfst meedoen aan de Popronde, waardoor we in heel Nederland hebben kunnen spelen. We zijn ook voor een paar optredens in Duitsland geweest en in België. Ik denk dat onze nummers en optredens wel opvielen, we brengen wel iets dat afwijkt van de rest. Toch die kunstzinnige aanpak misschien.
De meeste nummers zijn voornamelijk kritisch tegenover ons zelf en we proberen natuurlijk ook wel mensen een spiegel voor te houden maar hoe kan je kritiek geven als je zelf niet weet wat je rol is in de maatschappij. Veel nummers gaan ook over hoe we onze eigen problemen oplossen en hoe we onze gevoelens kunnen uiten zonder mensen op de tenen te trappen.
De Duitse fotograaf August Sander (1876-1964) stelde zich vanaf 1915 één doel voor ogen; het in beeld brengen van de sociale lagen zoals die zich in zijn tijd manifesteerden. Hiertoe onderscheidde hij de volgende, volgens hem belangrijkste groepen mensen; de boeren, de handwerklieden, de vrouwen, de standen, de kunstenaars, de mensen in de grote steden en de laatste mensen. Hij ging daartoe veelal op zoek naar mensen uit de buurt van zijn woonplaats Keulen. Grofweg zijn de foto’s die worden getoond tijdens de tentoonstelling Mensen van de 20e eeuw in Foam Amsterdam op te delen in een drietal periodes; medio jaren dertig, vlak na de Tweede Wereldoorlog en medio jaren vijftig. Het is een omvangrijk project geworden waarbij Sander de tijd nam om ‘zijn mensen’ te fotograferen. Zonder enige vooringenomenheid en met liefde voor het geportretteerde, worden de foto’s van Sander gepresenteerd. Het project geeft daarmee een belangrijk sociologisch, historisch en inzichtelijk beeld van een tijdsspanne van dertig jaar in de vorige eeuw.
In elke categorie zijn de beoefenaars van bepaalde functies zeer gesoigneerd en is het duidelijk dat men zijn/haar waardigheid vaak ontleende uit het beroep. Hierbij heeft Sander echter wel een kans gemist bij twee van de zeven categorieën; de afbeeldingen van de boeren zijn voornamelijk gericht op de zogenaamde herenboeren, een groep die maar ten dele representatief is voor het geheel. Slechts een enkele foto toont het diep doorgroefde gezicht van het zware leven op het platteland. De vrouwen zijn veelal gefotografeerd aan de zijde van mannen die belangrijke functies bekleedden. Alleen de foto van de secretaresse bij een radiostation toont een zelfbewuste vrouw als een soort van suffragette zoals die in die tijd in opkomst waren.
Iedereen moet kunnen eten, gas en licht hebben en stromend water. En er moet financiële ruimte zijn voor minimale pleziertjes. “Een bloemetje hoort erbij.” – Minister Klompé tijdens de invoering van de Algemene Bijstandswet in 1965.
Het Idfa zit er weer op; ruim een week lang passeerden meer dan 300 documentaires de revue. De prijzen zijn verdeeld; de Joris Ivens Award ging naar The monastry – Mr. Vig & the Nun van Pernille Rose Grønkjaer, een verhaal over een zonderlinge figuur die in Denemarken een kasteel wil omturnen tot een Russisch orthodox klooster. De publieksprijs ging naar We are together van Paul Taylor, dat verhaalt over een meisje in een weeshuis dat tegen de gevaren van armoede en aids haar kracht put uit de samenzang met haar mede-lotgenoten. En daarmee zat uw correspondent er volledig naast met de bewering van afgelopen donderdag dat Primo Levi’s Journey een grote kans maakte om tot publieksfavoriet te worden verkozen.
Primo Levi werd in 1943 gearresteerd als lid van de Anti Fascistische Weerstand beweging, waarna hij in 1944 werd gedeporteerd naar Auschwitz, of het Lager zoals hij het zelf beschreef in zijn boek Is dit een mens (1958). Hij overleefde het kamp en werd op 8 mei 1945 bevrijd door de Russen. De terugkeer naar zijn geboortestad Turijn ging echter niet vanzelf. Wat volgde was een reis van acht maanden die hem via de voormalige Sovjet Unie, Roemenië, Hongarije, Oostenrijk en Duitsland weer terugbracht in zijn thuishaven. Deze reis kreeg zijn weerslag in Het respijt (1963), een mengeling van een gevoel van ontheemding en de herinnering aan het kamp dat tot een dagelijkse nachtmerrie is verworden.
De veranderingen die de afschaffing van de apartheid in Zuid-Afrika (sinds 1994) teweeg heeft gebracht, zijn misschien het best te illustreren aan de hand van het verhaal van mijnheer Mkhize; twee keer eerder werd deze donkere man van omstreeks 50 jaar oud gefotografeerd in zijn leven; de eerste keer was tijdens de apartheid voor zijn paspoort zodat hij gevolgd kon worden door de regering, de tweede keer was voor zijn identiteitsbewijs voor de eerste democratische verkiezingen in 1994. De derde keer is hij gefotografeerd door het vanuit Londen opererende Zuid-afrikaanse duo Broomberg (1970) en Chanarin (1971) en dat is misschien wel de meest oprechte foto van de man. Broomberg en Chanarin zijn niet alleen geïnteresseerd in het portret, maar veel meer in het verhaal achter de persoon. Aan de hand van Mr Mkhize’s portrait (2004) laten de fotografen zien dat de afschaffing van de apartheid natuurlijk noodzakelijk was, maar dat deze aanzienlijke sociale veranderingen met zich mee heeft gebracht waardoor een deel van de bevolking de boot lijkt te hebben gemist. Eenzelfde soort sociale ontwikkeling zien we in de voormalige Oostbloklanden waar de introductie van de markteconomie tot een shock heeft geleid waardoor delen van de bevolking achter zijn gebleven.
In het kader van de leesbevordering deelden de bibliotheken op initiatief van de NS en het CPNB vanaf 20 oktober de roman Dubbelspel van de Curaçaose schrijver Frank Martinus Arion uit. De achterliggende gedachte van deze actie met een oplage van ongeveer 700.000 boeken, was dat de Nederlandse lezers met z’n allen hetzelfde boek zouden lezen waarna er een discussie zou ontstaan over de inhoud van het boek. Op 17 november vindt er dan een slotbijeenkomst plaats in verschillende bibliotheken in ons land. Wanneer iets gratis is, zijn wij Nederlanders er uiteraard als de kippen bij en daarom spoedde ook uw redacteur zich naar de bibliotheek om een exemplaar te bemachtigen. De vraag die daarbij rijst, is of het boek ook werkelijk gelezen is, of dat het op de grote stapel van ongelezen werk terecht is gekomen. Een belangrijker vraag is wellicht waarom er is gekozen voor het debuut van Arion dat in 1972 gepubliceerd werd.
Dat de actualiteit vluchtig is, hoef ik u hier niet te vertellen. Bij het uitbreken van brandhaarden of oorlogen, is de informatie uit de eerste hand vaak eenzijdig belicht, niet op de laatste plaats door het zogenaamde ‘embedden’ van journalisten. Soms blijken conflicten dermate gecompliceerd dat er niet direct een eenduidig verhaal over te schrijven is. Zo kan ik me nog herinneren dat in tijde van de oorlog in voormalig Joegoslavië, ik op een gegeven moment door de bomen het bos niet meer zag met de Bosnische Serviërs, de Servische Bosniërs, de Kroatische Bosniërs en andere groepen minderheden die aansluiting zoeken bij wat nu inmiddels landen zijn geworden. Ik nam de actualiteit destijds in me op, maar kon de vinger niet leggen op wat gaande was in het hart van Europa. Ik had me natuurlijk kunnen verdiepen in de geschiedenis van het conflict op dat moment, maar op één of andere manier dient de actualiteit zich eerst te moeten transformeren tot geschiedenis voordat ik de diepte in wil gaan. Uiteraard heeft dit meer te maken met mijn eigen interesse dan met het gebrek van achtergrondinformatie op dat moment. Maar daar wil ik het nu niet over hebben.