RECENSIE - ‘We hebben gewoon geen zin meer in gedonder.’ Aldus decaan Wim Koops van de Utrechtse faculteit Sociale wetenschappen in 2009. Nu zijn faculteiten vanouds broedplaatsen van geroddel, afgunst en kinnesinne – kortom van gedonder, maar waar Koops niets meer mee te maken wilde hebben, was de bijzondere leerstoel voor parapsychologie. Die had een halve eeuw lang alleen maar gedonder gegeven. De vraag is alleen wie daarvoor verantwoordelijk mag worden gehouden.
In ‘Wetenschap van gene zijde’ (de handelsuitgave van haar proefschrift van vorig jaar – een merkwaardige titel overigens) beschrijft Ingrid Kloosterman de geschiedenis van de Nederlandse parapsychologie. Althans, dat is de ondertitel van de handelseditie.
Volgens de inleiding gaat het echter vooral om de vraag ‘hoe we de ontwikkelingsgang van de Nederlandse parapsychologie kunnen begrijpen in relatie tot de ontwikkelingen in de gehele academische psychologie.’ En inderdaad speelt de relatie tussen die twee in het boek de hoofdrol. Maatschappelijke ontwikkelingen worden summier aangestipt; het parapsychologisch onderzoek wordt keurig vermeld maar komt er in wezen bekaaid van af. Lezers op zoek naar spectaculaire verhalen komen dan ook bedrogen uit. In plaats daarvan is er veel aandacht voor de voortdurende strijd rond die ene Utrechtse leerstoel; het ‘gedonder’ van Koops.
Academische weerzin
De Nederlandse academie had nooit veel op met dat verdachte onderwerp parapsychologie. Het riekte te veel naar spektakel.
Terwijl in de loop van de jaren 1870-1900 in omringende landen het parapsychologisch onderzoek aarzelend tot ontwikkeling kwam, bleef het hier stil. De Nederlandse tak van de Britse Society for Psychical Research (SPR), opgericht in 1924, slaagde er niet in wetenschappelijk onderzoek van de grond te krijgen. De kleine schare van meer ontwikkelde en nieuwsgierige leden die daarvoor pleitten, kwamen in aanvaring met de grote schare die allang overtuigd was van een leven na de dood en communicatie met geesten. Zo tegen 1930 was de club op sterven na dood.
Maar zie, kort daarop – en ook Kloosterman legt nauwelijks uit hoe dat kon gebeuren – besloten twéé universiteiten om onderzoekers binnen te halen: de zenuwarts Paul Dietz werd in 1932 in Leiden privaatdocent (dat wil zeggen onbetaald docent) in de parapsychologie, en het jaar daarop kreeg de psychologie-promovendus Wilhelm Tenhaeff eenzelfde aanstelling in Utrecht.
Wetenschappelijke benadering
De visie van beide heren op het onderwerp verschilde echter sterk. Dietz was geïnteresseerd in de weinig spectaculaire maar ‘harde’ statistische bestudering van mogelijk paranormale effecten bij gewone proefpersonen. Het Leidse College van Bestuur had hem opgedragen de lessen ‘zuiver theoretisch’ te houden!
Tenhaeff daarentegen beschouwde paranormale vermogens als bewezen en wilde onderzoek doen naar de psychische kenmerken van ‘begaafden’. Zijn visie sloot in theorie goed aan bij de psychologische mode van die tijd, de psychotechniek, gericht op de ontwikkeling van psychologische tests die bruikbaar waren voor bijvoorbeeld het bedrijfsleven.
Beide heren waren kundige popularisators en zorgden voor een wederopleving van de belangstelling voor parapsychologie. Maar hun docentschappen gingen in de oorlogsjaren verloren. In het geval van Leiden was dat definitief. In het geval van Utrecht niet, dankzij slim spel van Tenhaeff en SPR-voorzitter Henri Fischer.
Toneelstukjes
Tenhaeff, die eerder altijd minachtend had gesproken over de ’toneeltelepaten’ die met hun trucs volle zalen trokken, maakte kort na de oorlog furore door op te treden samen met de paragnost Gerard Croiset – volgens Tenhaeff een buitengewoon begaafde helderziende.
Vooral de ‘stoelenproef’ maakte diepe indruk. Voordat de zaal vol stroomde, wees Tenhaeff Croiset een stoel aan, en moest Croiset van alles vertellen over de persoon die daarop zou plaatsnemen. Die uitspraken waren volgens Tenhaeff opmerkelijk vaak raak – met dank aan de persoon in kwestie, die uiteraard zijn best deed om aan de uitspraken van Croiset ‘goed’ te interpreteren, daarbij geholpen door de vragen en interpretaties van Tenhaeff.
Voeg daarbij de claim van Tenhaeff dat Croiset vaak met succes de politie hielp bij het oplossen van misdrijven, en het effect laat zich raden: de geleerde en zijn helderziende werden een internationaal bekend duo.
Maatschappelijke belangstelling
In diezelfde jaren vlak na de oorlog raakte Nederland ook nog eens in de ban van ‘aardstralen’. Menigeen kocht het beruchte ‘aardstralenkastje’ van ingenieur Mieremet, om deze schadelijke straling in huis te bestrijden.
Henri Fischer, SPR-voorzitter én hoogleraar antropologie in Utrecht, greep in 1950 zijn kans. In een brief aan het ministerie van onderwijs stelde hij vast dat de belangstelling voor parapsychologische verschijnselen heel groot was. Maar ‘het bedrog dat op dit gebied welig tiert en dat de geestelijke gezondheid schaadt’ kon alleen bestreden worden door ‘bestudering, gepaard met een wetenschappelijke voorlichting aan het grote publiek’. Werd het geen tijd dat het Rijk de SPR het recht gaf een bijzonder hoogleraar in de parapsychologie aan te wijzen, in Utrecht bijvoorbeeld?
Fischer slaagde er ook in het Utrechtse college voor dit idee te winnen. Een van de leden was Marianne Tellegen, een vertrouwelinge van koningin Juliana, die op dat moment omging met gebedsgenezeres Greet Hofmans.
Er kwam weliswaar kritiek op het voorstel vanuit de medische en de bètafaculteit, maar verscheidene leden van de faculteit psychologie zagen er wel wat in. Ook dit keer omdat Tenhaeffs visie aansloot bij die van hen. De Utrechtse psychologie kenmerkte zich in die jaren door een fenomenologische (observerende, ‘inlevende’) wetenschappelijke stijl. De belofte van buitenlands geld deed daarna de rest. Tenhaeff kon in februari 1953 aan de slag als bijzonder hoogleraar. Er kwam zelfs een heus ‘Parapsychologisch Instituut’.
Onder vuur
De vrede duurde niet lang. De fenomenologische aanpak werd al snel als verouderd beschouwd.
In 1958 maakte politie-inspecteur Filippus Brink in zijn proefschrift – bij de faculteit Rechten; Tenhaeff was erbuiten gehouden – gehakt van het detectivewerk van Croiset. Zes jaar later, Croiset zat tegen zijn pensioen aan, publiceerde psycholoog Johannes Linschoten ‘Idolen van de psycholoog’, waarin hij de parapsychologie op fundamenteel onderuit haalde.
Vanaf dat moment deed de faculteit psychologie (later subfaculteit, onder Sociale wetenschappen) alleen nog maar zijn best om Tenhaeff en zijn aanstelling te lozen. Maar het ging om een Rijksaanstelling; voorzichtigheid was geboden.
Leerstoel
Toen de SPR voorstelde om na Tenhaeff een gewoon hoogleraar parapsychologie aan te wijzen, volgden er moeizaam voortslepende besprekingen die eerst uitmondden in de benoeming van Sybo Schouten tot ‘wetenschappelijk ambtenaar in de parapsychologie’ bij het Psychologisch Instituut. Tenhaeff bleef zitten in zijn eigen instituut.
De zoektocht naar een gewoon hoogleraar rommelde voort. Zelfs de Tweede Kamer bemoeide zich ermee. Uiteindelijk werd het de Zweed Martin Johnson. Maar Tenhaeff en de SPR verwierpen die keuze en Tenhaeff bleef zitten. Zo waren er voortaan twéé hoogleraren in de parapsychologie. Martin Johnson was echter vooral veel afwezig. De afdeling van de faculteit ging in 1988 ten onder in de maalstroom der bezuinigingen; Wetenschap moest voortaan nuttig zijn, en dat was de parapsychologie niet.
Het Instituut van Tenhaeff hield het wat langer vol. Deze droeg het stokje in 1976 over aan de allesweter Henri van Praag. Ook die was vaak afwezig. Nadat Van Praag definitief verdwenen was, wilde de universiteit de kort daarvoor werkloos geworden Sybo Schouten als bijzonder hoogleraar aanstellen, maar de SPR weigerde daaraan mee te werken.
Uiteindelijk ging men mokkend akkoord met SPR-kandidaat Dick Bierman. Maar die kreeg geen kantoor, geen gelegenheid om in Utrecht college te geven, en hij mocht ook niet adverteren in het U-blad! Bierman kon dat alles weinig schelen; hij bracht de meeste uren door aan de UvA, als statisticus. Maar de leerstoel bleef voor de geleerde heren een steen des aanstoots.
In 2005 trad een wijziging in werking van de Wet op het Hoger Onderwijs, waardoor het Utrechtse College van Bestuur zelfstandig kon beslissen over de invulling van bijzonder hoogleraarschappen. Prompt liet men weten dat Bierman mocht blijven maar als hij eenmaal toe was aan zijn emeritaat, het afgelopen zou zijn met die leerstoel. De zieltogende SPR regelde daarna nog een verhuizing naar de Universiteit van de Humanistiek van Ilja Maso, maar in 2011, kort na diens dood, haalde ook dáár het College een streep door de leerstoel.
Institutionele twist
Tenhaeffs intieme band met Croiset was uiteraard volstrekt onwetenschappelijk. Er viel met de man ook nauwelijks samen te werken, vermeldt Kloosterman, zonder voorbeelden te geven.
Maar het verhaal van de ondergang van de Nederlandse parapsychologie is toch vooral het verhaal van de onverkwikkelijke strijd tussen Tenhaeff en de SPR enerzijds, en de Utrechtse universiteit anderzijds. De universiteit wilde koste wat kost, snel maar geruisloos, een breuk forceren om de leerstoel op te kunnen heffen.
Kenmerkend voor haar houding was het naar voren schuiven van Schouten als opvolger van Van Praag, tegen de kandidaat van de SPR, Dick Bierman. ‘De faculteit’, schrijft Kloosterman (p. 258), ‘wilde niet riskeren een parapsycholoog binnen de gelederen te krijgen die weer voor veel opschudding en roering in de pers zou kunnen zorgen, zoals met Tenhaeff het geval was geweest.’
Een vreemde opmerking. Dick Bierman was allesbehalve een tweede Tenhaeff. Hij was een prima kandidaat. Maar ja, Schouten was werkloos, en kostte geld. Het resultaat was dat de SPR (de universiteit had in deze slechts een adviserende bevoegdheid) tóch koos voor Bierman. Die werd in Utrecht vervolgens als een paria behandeld. Los van de wetenschappelijke merites van het vakgebied: het is deze universitaire kleingeestigheid geweest die de parapsychologie in ons land om zeep heeft geholpen.
Oorzaken
Maar die laatste conclusie zult u bij Kloosterman niet aantreffen. Zij zoekt de oorzaak voor de ondergang van de parapsychologie in een afwijkende ontwikkeling, afwijkend van die van de psychologie. In het laatste hoofdstuk van het boek keert ze terug naar het thema van de parallelle ontwikkeling. Ze vergelijkt vier aspecten van de psychologie en de parapsychologie: academisering, een steeds grotere nadruk op methodologie, de veranderende verhouding tot het grote publiek en, als vierde parallel, het verlies van de functie van moreel kompas.
Het is uiteraard waar dat in beide vakgebieden sprake was van academisering. En ook is het zo dat psychologen én parapsychologen inderdaad geen goeroes meer zijn die ons iets kunnen vertellen over de ziel of ‘het hogere’.
Onttovering
In twee gevallen echter ziet Kloosterman psychologie en parapsychologie geen parallelle maar verschillende wegen ingaan:
Ten eerste ten opzichte van de publieke waardering (p. 288-89): ‘De onttoverde parapsychologie kon in veel mindere mate rekenen op publiek draagvlak’ terwijl het ‘hersenpsychologen’ wel zou zijn gelukt ‘om hun onttoverde onderzoek aan het grote publiek te verkopen’. Daarnaast zou de parapsychologie de ‘onttovering’ niet hebben overleefd. Ze kon geen antwoord meer geven op de grote vragen. Kloosterman besluit (p.291):
‘Zonder enige verbintenis met zingevingsvraagstukken werd de relevantie van parapsychologisch onderzoek moeilijk te waarborgen. Binnen de psychologie heeft de onttovering zeker niet geleid tot opheffing van het onderzoeksveld. Maar misschien duiden verschillende incidenten in de afgelopen jaren – zoals de fraude van Diederik Stapel en de recente reproducibility crisis – wel op overlevingsproblemen van bepaalde subdisciplines.’
Waarna ze in de laatste alinea’s de parapsychologie naar voren schuift als een leerzame waarschuwing voor wat de psychologie ook kan overkomen.
Schuldigen
Het zijn brave maar weinig relevante conclusies die men aan de faculteit vast graag leest, want daar zit men met de hele affaire ongetwijfeld nog in de maag: dat het allemaal aan de parapsychologie heeft gelegen, dat zij niet met de tijd meeging, geen contact met het publiek had, et cetera.
De verwijzing naar Stapel en de reproducibility crisis zijn al helemaal gratuit. De parapsychologie is niet ten onder gegaan door een gebrek aan publieke belangstelling – verre van dat, in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. En dat zij helaas geen verbintenis zou hebben gehad met zingevingsvraagstukken…. juist die ‘zweverige’ verbintenis was de universiteit een doorn in het oog.
De Nederlandse parapsychologie is simpelweg de nek om gedraaid. Omdat men zich schaamde voor deze leerstoel. In het geval van Tenhaeff was die houding nog voorstelbaar. Daarna echter wilde men simpel van die leerstoel af, en uiteindelijk werd alles in het werk gesteld om zelfs een ‘harde’ onderzoeker als Bierman het werken onmogelijk te maken.
Alle hele en halve parallellen ten spijt is de parapsychologie ten onder gegaan door het ‘gedonder’. En dat werd vooral door de universiteit zélf veroorzaakt.
Ingrid Kloosterman, Wetenschap van gene zijde. Uitgeverij Boom, 326 blz., 24,90 euro.
https://youtu.be/erN3thtvZHo
Andere Tijden over Gerard Croiset en Wilhelm Tenhaeff, (NPO, 15 april 2017)
Reacties (9)
Ach, de parapsychologie… Het was begonnen als wetenschap, maar er valt weinig te weten over ‘verschijnselen’ die volledig zijn gebaseerd op vergissingen en bedrog. Wat er van het onderwerp is overgebleven, vinden we gewoon bij de faculteit psychologie: waarom en hoe laten mensen zich beduvelen?
Ik heb die uitzending toen bekeken en wel om de volgende rede:
In mijn familie was ooit een avontuurlijke jonge man van 15 jaar, die in de grote vakantie aan het zwerven sloeg; zonder paspoort.
Ouders waren uiteraard nogal ongerust.
Kennissen namen contact met Gerard Croiset op, die ze vertelde dat hij in Antibes was; via de gendarmes was hij snel gevonden.
Ik heb er geen verklaring voor.
Maar er meer onder de zon dan we niet kunnen verklaren.
:-)
@1:
Dat is nu precies wat ik van de diverse godsdiensten vind.
;-)
@1: maar wat nou als parapsychologie alleen werkt als je er in gelooft? :D
@2: Was Antibes in die tijd niet toevallig een welbekend en geliefd oord voor avontuurlijke jongelieden? Zou zomaar zo kunnen zijn.
A gaat bovendien voor B: ik durf te wedden dat Gerard Croiset bijvoorbeeld bij avontuurlijk gokken nooit op Zonza (https://nl.wikipedia.org/wiki/Zonza) uit zou komen.
@4:
De niet jonge Picasso was er was er wel met zijn zoveelste liefje.
Parijs was veel geliefder.
Maar de kans da iemand anders naar toe ging was uiteraard veel groter.
Verder:
Ik doe alleen maar verslag v.e. gebeurtenis.
Denk ervan watje wil.
Andere Tijden heeft trouwens een aflevering over Croiset, het bekijken waard als je wilt weten waar het allemaal over ging – https://anderetijden.nl/programma/1/Andere-Tijden/aflevering/703/Gerard-Croiset
@6:
Jouw link staat al verstopt als “Andere Tijden” vlak onder de video van het artikel.
:-)
@7: Ik zweer dat die er nog niet stond eerder. Of ik moet beter kijken.
@8 Je moet beter kijken, want die video heb ik er vóór publicatie onder geplaatst.
Wel een fraaie illustratie van hoe selectief waarneming is, en dat mensen zelf 100% overtuigd kunnen zijn dat ze iets zus-of-zo hebben waargenomen, hoewel dit feitelijk onjuist is.