COLUMN - Eén van de redenen dat de financiële crisis zo’n diepe impact heeft gehad, is dat banken zo ondoorzichtig zijn. Niemand wist precies welke banken goede en slechte kredieten op hun balans hadden staan, zodat geen bank meer geld aan een andere bank wilde lenen, en de ECB moest ingrijpen met een flinke som geld. Maar waarom zijn banken eigenlijk zo ondoorzichtig? En moeten banken niet veel transparanter worden?
Ten opzichte van andere bedrijven zijn banken automatisch een stuk minder transparant, omdat de bezittingen moeilijker op risico te schatten zijn en door de veranderlijkheid van de bezittingen. Een belangrijke manier waarop een bank waarde toevoegt, is door kredieten te verstrekken en te beheren die vaak moeilijk op waarde te beoordelen zijn. De ene hypotheek is de andere niet, en een bedrijvenkrediet aan bijvoorbeeld Unilever heeft een ander risicoprofiel dan een krediet aan de makers van de volgende Candy Crush. Banken met een op het oog zelfde portefeuille, kunnen hierdoor sterk verschillen in risicoprofiel.
Transparantie is daarnaast lastig omdat de bezittingen van banken sterk verhandelbaar zijn. In principe kan een bank met een paar drukken op een knop zijn risicoprofiel compleet veranderen, zodat een momentopname van de bezittingen van een bank op een volgend moment alweer niet meer hoeft te kloppen. De verhandelbaarheid en moeite van risicoprofiel inschatten zetten een limiet aan hoe transparant een bank kan zijn.
Tegelijkertijd geeft recente literatuur aan dat meer transparantie niet altijd nuttig is. Zo geeft dit paper van o.a. Bengt Holmström en Gary Gorton aan dat het efficiënt is dat banken intransparant zijn omdat ze anders geen geld kunnen creëren. Hun argument gaat ongeveer als volgt: Als een bank volledig transparant zou zijn, fluctueert de waarde van een bank met de waarde van zijn bezittingen. En omdat de waarde van de bank fluctueert, fluctueert ook de waarde van de deposito’s. Dit zorgt er vervolgens voor dat deposito’s tussen banken in waarde verschillen: een euro in een deposito van de Rabobank heeft een ander risico, en dus een andere waarde, dan een euro in een deposito bij ING. En daar ligt het probleem, want doordat verschillende deposito’s verschillende waarden hebben, zijn ze niet langer inwisselbaar zodat ze niet als geld gebruikt kunnen worden.
En dit is waar intransparantie waardevol is: Wanneer banken ondoorzichtig zijn, weet niemand precies het onderliggende risico zodat deposito’s inwisselbaar zijn en dus als geld gebruikt kunnen worden. Een Rabo-euro is dan weer evenveel waard als een ING-euro. Vertrouwen is dan wel weer belangrijk: zodra het vertrouwen ontbreekt dat deposito’s terugbetaald kunnen worden, ontstaat een bank run. Gary Gorton schrijft het hier nog eens vanuit historisch perspectief en laat zien dat banken bestaan doordat ze intransparant kunnen zijn: als ze niet intransparant waren, zouden ze geen geld kunnen creëren.
Dit betekent niet dat intransparantie over de waarde van bezittingen van banken alleen maar goed is. Intransparantie zorgt ervoor dat toezichthouders minder snel ingrijpen, en maakt bankencrises heviger omdat goede en slechte banken moeilijker te onderscheiden zijn. Deze effecten worden evenwel kleiner naarmate banken met meer eigen vermogen gefinancierd zijn, wat eens te meer het belang van kapitaaleisen aangeeft.