Sommige schrijvers hebben op één of andere manier een neus voor op handen zijnde veranderingen in de geschiedenis. Cees Nootenboom had het bijvoorbeeld toen hij in 1989 een appartement huurde in Berlijn, ver voordat de omwenteling zich in de voormalige DDR voltrok. Hij zag de gebeurtenissen letterlijk voor zijn raam ontstaan en tekende deze op, hetgeen zijn weerslag kreeg in Berlijnse Notities (1990). De vorig jaar overleden journalist/schrijver/dichter Ryszard Kapuściński (Pinsk 1932 – Warschau 2007) had het ook meerdere malen; tijdens zijn verblijf in Afrkia vond de dekolonisatie plaats en in totaliteit zag hij maar liefst 27 revoluties en staatsgrepen aan zich voorbijtrekken.
Kapuściński hang naar het reizen werd vooral gevoed door een bovenmatige interesse in de mens. In een speciale reisbijlage van het Nrc rond kerstmis vorig jaar waarbij Kapuściński’s verhalen als leidraad waren genomen, werd dat duidelijk zichtbaar. Kapuściński had namelijk de gewoonte om aan verschillende mensen dezelfde vragen te stellen om zo zijn kennis over een onderwerp te vergroten en nieuwe invalshoeken te ontdekken. Hij verbaasde zich over de mensen die zeiden dat ze zich een onderwerp eigen hadden gemaakt waarbij vaak bleek dat ze er maar één keer over hadden gesproken. Het sierde hem dat hij het geduld kon opbrengen om door te blijven vragen.
Kapuściński begon zijn journalistieke loopbaan vanaf 1949. In 1953 werd hij lid van de communistische partij en vanaf 1964 was hij de enige buitenland correspondent van het Poolse persbureau PAP waarbij hij vooral Latijns-Amerika, Azië en Afrika bezocht. Het gaf hem vooral de mogelijkheid om te ontkomen aan het strenge Poolse communistische bewind waar hij overigens in 1981 defintief mee brak als gevolg van het strenge optreden van de Poolse regering tegen de vakbond Solidarność van Lech Wałęsa. Vanaf dat moment wijdde Kapuściński zich vooral aan het schrijven van boeken. Eén van die boeken is Imperium – ondergang van een wereldrijk dat in 1993 in Nederland uitkwam.
Kapuściński wist dat de Sovjet Unie als geheel een wassen neus was. Regelmatig heeft hij het in Imperium over de volksverhuizingen die Stalin in de jaren ’30 al toepaste die ertoe leidden dat verschillende etnische groepen tussen elkaar werden gezet waardoor de eenheid in een land werd verbroken en de Unie bijeen kon worden gehouden door alleen al de dreiging van de aanwezigheid van de Russische militairen. Enerzijds bestond er in de afzonderlijke landen een sterke drang naar vrijheid, anderzijds zorgde de husseling van de verschillende volkeren ervoor dat binnen bestaande landen aanspraak op land zou worden gemaakt door minderheidsgroepen. Kapuściński wilde ooggetuige zijn van deze ontwikkelingen en daarom toog hij in 1989 naar het voormalige Sovjet rijk om de wording van de geschiedenis aan den lijve te kunnen ondervinden. Hij deed dit door te praten met de gewone mensen op straat, maar vaak betrok hij daarbij ook deskundigen.
Het eerste deel van het boek schrijft hij over zijn eerste ontmoetingen met het Sovjet rijk (1939-1967). 1939 is het jaar dat hij op de vlucht moest voor de sovjetlegers in zijn geboortestad Pinsk (toen Polen, nu Wit-Rusland) richting Siberië. In 1958, vijf jaar na de dood van Stalin, is het mogelijk om te reizen met de Transsiberië-expres en Kapuściński reist vanuit Harbin in het zuidoosten van Rusland naar Moskou. Hij beschrijft de immense witte vlakten die hij tijdens zijn reis passeert die het denken haast onmogelijk maken, de oneindig lijkende treinrit en de opluchting bij aankomst in Moskou. Daarna beschrijft hij in vogelvlucht de zeven zuidelijke staten van het voormalige rijk; Georgië, Armenië, Azerbeidzjan waar Alfred Nobel een olieraffinaderij had, Toerkmenistan, Tadzjikistan, Kirgizië en Oezbekistan. Het zijn eigenlijk de eerste kennismakingen met landen die hij zich totaal anders had voorgesteld. In plaats van soberte en norsheid ontmoet hij hier vriendelijke mensen en een keur aan culturele verscheidenheid. Hij schreef het op in 1967.
Het tweede deel schetst het beeld dat wij kennen van de journaals aan het begin van de jaren negentig. Kapuściński maakt de vergelijking met de val van het Romeinse rijk en steekt dan van wal met de verhalen uit de landen die wij daarvoor niet eens kenden. De ene keer is het een avontuurlijk verhaal zoals bijvoorbeeld zijn reis naar Stepanakert, de hoofdstad van Nagorno Karabach, waar hij als zogenaamde piloot naar binnen wordt gesmokkeld en ternauwernood weet te ontsnappen aan een arrestatie door Russische militairen of een ontvoering door opstandige Azeri’s. Een andere keer neemt hij je mee door de grillige kou in Siberië naar de gevangenkampen in Kolyma. Vaak moet hij wachten op vliegvelden waar het niet bekend is wanneer een vliegtuig vertrekt en waar men maar beter kan overnachten om het niet te missen als het plots wordt aangekondigd. Dan weer heeft hij het over de onneembare vesting van het Kremlin waar hij probeert ergens binnen te glippen maar steeds door inwisselbare bewakers wordt betrapt. Hij bezoekt alle landen en praat met alle volkeren; of het nu Oekraïners, Basjkieren, Azeri’s, Tadzjieken, Siberiërs of Russen zijn, hij heeft ze allemaal gesproken en dankzij deze anekdotes beginnen de landen te leven voor de lezer.
Er is ook veel kritiek geweest op het werk van Kapuściński. De scheidslijn tussen journalistiek en literatuur wordt volgens sommige critici als onduidelijk beschouwd. Het is eigenlijk dezelfde kritiek die Geert Mak nu van verschillende kanten krijgt toegespeeld door jaloerse vakgenoten. En dat terwijl zowel Mak als Kapuściński de geschiedenis op een dusdanige manier weten te beschrijven dat het levendig blijft en dat is vaak een makke van minder populaire geschiedsschrijvers.
Reacties (7)
Amen. Kan “Ebbenhout” ook erg aanbevelen.
Dit stuk is precies hetzelfde opgebouwd als de meeste Johan Derksen-columns. Maar dat is onbelangrijk. Ryszard Kapuściński, die naam ben ik wel eens ergens tegengekomen. Je stuk nodigt uit om iets van hem te gaan lezen. Geschiedenis die levendig blijft…, daar ben ik dol op (helaas weinig tijd meer om goede boeken open te slaan).
1989 ……, ver voordat de omwenteling zich in de voormalige DDR voltrok, ???
Wende(DDR) is van ’89. Maar ik moest in het voorjaar ’90 nog wel ergens een DDR-visum met veel stempels halen voor een bezoek aan Potsdam.
@3: Misschien bedoelde Jorn wel vlak?
@El El: Johan Derksen columns lees ik nooit, verklaar je nader.
@Cole en Bismarck: Het is maar hoe je het bekijkt in de tijdsspanne. Voor de één is voorjaar 1989 ver verwijderd van 9 november 1989 voor de ander is dat zeer dichtbij.
@Jorn Ik stel herformulering voor: …, een half jaar voor de val van de muur in november 1989.
Of nog beter, omdat het hele proces in gang werd gezet in de zomer van 1989:…., een half jaar voor het bloedig neerslaan van de studentenopstand in de nacht van 3 op 4 juni op het Plein van de Hemelse Vrede in Peking (China).
Joh. Laat mij hier in 020 nou precies hetzelfde tijdsgevoel hebben. Ik heb alleen niet het idee, dat boeken het gaan redden. Wellicht handiger als ik het onthoud. En dan straks met mijn blockfluyt langs gehuchten trekken, om erover te barden. Naar eigen inzicht op te leuken als u het nazingt. Voor een appel en een ei.
Let the circle be and go round.