Een van de jongste landen ter wereld, Timor Leste (Oost-Timor), houdt vandaag presidentsverkiezingen. Deze verkiezingen moeten de waterscheiding worden waarmee het land van een fragiele staat overgaat naar een stabiel, maar arm land. De bevolking is massaal op reis gegaan, want iedereen moet in zijn geboortedorp stemmen.
Er zijn twaalf kandidaten, waarvan er drie werkelijk toedoen, allemaal veteranen van de vrijheidsstrijd tegen Indonesië, waarvan het land in 2002 onafhankelijkheid werd. Wie van hen wint is niet eens zo belangrijk, als de anderen hun verlies maar toegeven, zodat de regering zich kan richten op het opstuwen van Timor Leste in de vaart der volken. Misschien kan de vredesmacht van de Verenigde Naties dan tegen het eind van het jaar zijn biezen pakken.
Timor Leste is in potentie een rijk land, dankzij de olie die in zijn territoriale wateren gevonden is. Dat brengt het risico met zich mee van de olievloek, het verschijnsel dat landen die plotseling rijk worden ten onder gaan aan corruptie. Het land bungelt nu al onderaan de lijstjes. De rechtssysteem wordt overeind gehouden door buitenlanders, die beter nog even niet kunnen vertrekken.
Eigenlijk is Timor Leste het soort land waarvan je je afvraagt of het ooit op eigen benen kan staan. Na dertig jaar onderdrukking zijn er domweg niet genoeg goed opgeleide mensen om een natie met een miljoen inwoners te managen. Maar als de Verenigde Naties te lang blijven, lopen ze kans als bezetters gezien te worden. De verkiezingen van vandaag kunnen de weg vrijmaken voor ofwel een geslaagd of een gelukt land – een inzet die op zijn schaal hoger is dan bij, pakweg, de Amerikaanse presidentsverkiezingen van later dit jaar.
Foto: United Nations Photo