Rechten zijn een bijzonder vak, zeker voor de taalkundige: een vak waarin een hele wereld gemaakt wordt met taal, de taal van de wet en die van de advocaten en de jurisprudentie. Zonder taal is een groot deel van het menselijk bestaan ondenkbaar, maar dat geldt zeker voor het recht.
Allerlei filosofische problemen worden praktisch ineens urgent in de context van het recht. Wanneer weten we iets zeker? Hoe bepalen we dat van twee opeenvolgende gebeurtenissen de eerste de oorzaak was van de tweede? En hoe bepalen we wat een woord precies betekent?
In het boekje Maar dat is níet logisch! verzamelde de Rotterdamse jurist Harm Kloosterhuis columns die hij sinds 2017 voor het juridisch tijdschrift Ars Aequi schreef. Officieel gaan ze over het gebruik van drogredenen in de rechtspraktijk, maar ze raken ook aan al die andere kwesties.
Volkorenbroden
Intrigerend, voor de taalkundige, zijn vooral de stukjes die gaan over de betekenis van woorden. Stel dat er is bepaald dat er speciale regels gelden voor mensen die sandwiches verkopen. Gelden die regels dan ook voor verkopers van burrito’s of taco’s? Je kunt dan teruggrijpen naar een woordenboek maar die – deze zaak speelde in Amerika, het woordenboek was Merriam-Webster – zegt dan ’two thin pieces of bread, usually buttered, with a thin layer (as of meat, cheese, or savory mixture) spread between them’. Alsof een sandwich niet ook uit één belegde boterham kan bestaan, of uit meerdere op elkaar (de club sandwich). En alsof de boterhammen niet dik kunnen zijn, net als het beleg.
En zulke dingen kun je zeggen over iedere woordenboekdefinitie. Kloosterhuis schrijft dat dit komt doordat woordenboeken geen rekening houden met de ‘context’, en dat is op zich juist, maar het suggereert dat je betere woordenboeken zou kunnen maken die wel met die context rekening houden, en er zijn geen voorbeelden waarin dat is gelukt. Het is nu juist een kenmerk van menselijke taal dat woorden altijd een wat vage betekenis hebben, waarvan de betekenis inderdaad eigenlijk grotendeels op een geheimzinnige manier door de context wordt bepaald. Een sandwich is wat de gesprekspartners samen als sandwich willen bestempelen. Meestal zullen 37 met pindakaas aan elkaar vastgemetselde volkorenbroden niet gelden als een sandwich, maar het kan wel.
We hebben een stereotype beeld in ons hoofd van wat een willekeurig woord betekent. Die stereotypen zullen meestal met elkaar overeenkomen. De meeste Nederlanders denken waarschijnlijk inderdaad aan twee sneeën brood van ongeveer 7 millimeter met een blaadje sla en een plakje kaas met een dikte van 2 mm ertussen. Maar feitelijk geeft het woord sandwich een waarschijnlijkheid aan ieder object in de wereld. De tweeën sneeën brood hebben een gelijkenis van meer dan 90%, een taco van 70%, de vastgemetselde volkorenbroden 30%, een houten tafel 20% en de stelling van Pythagoras 5%. Maar in een specifieke context (Holle bolle Gijs met een pindakaasverslaving) kunnen de percentages opgeschoven worden.
Ieder woord is een schaal.
Proeven
Alleen in het recht kun je zo niet werken. Er moet een beslissing genomen waar op die schaal er nog voldoende sprake is van ‘sandwiches’. En die beslissing moet idealiter los staan van de toevallige schaal die de rechter in haar dagelijks leven hanteert, maar ook van de per definitie niet precies kenbare situatie.
Je krijgt de indruk dat de juristen er (ook) nog niet uit zijn. Kloosterhuis meldt dat sommige rechters en advocaten tegenwoordig in plaats van met woordenboeken werken met big data, maar hoe dat dan toegaat, is mij niet duidelijk. Ook dan ontreekt natuurlijk precies de context. Wanneer je sandwich intikt in Google Images, krijg je allerlei plaatjes van prototypische sandwiches te zien (al duikt er ook al snel een ijssandwich op), maar wat zegt dat precies over de quesadilla?
Uiteindelijk zie je hier vooral plaatjes van wat voor dingen het vaakst een sandwich zijn genoemd. Ik denk dat je het toch vooral moet hebben van taalgevoel – van mensen die er hun werk van hebben gemaakt om dat taalgevoel te raadplegen en in staat zijn erover te rapporteren. Daar heb je enige training voor nodig – ongeveer vergelijkbaar met het soort training dat wijnexperts hebben gekregen, die mogelijk net wat preciezer kunnen proeven, maar vooral ook wat ze proeven beter onder woorden kunnen brengen.
Zulke taalproevers hebben als het goed is een gedegen taalkundige opleiding gevolgd, met genoeg rechten in het pakket om ook met juristen te kunnen spreken. Misschien is het – ook om die reden – de moeite waard eens te overwegen of er niet een vak over juridische taal in het programma van Nederlands kan worden geschoven.
Harm Kloosterhuis. 'Maar dat is níet logisch! Drogredenen in het recht'. Nijmegen: Ars Aequi Libris, 2023.