Terwijl door vakanties en warm weer bijna iedereen in ‘sloom zomeren’ vervalt, werkt Marc van Oostendorp op zijn eigen webstek aan een welhaast Olympische prestatie. Sinds 22 juni plaatst hij stukjes over auteur Manon Uphoff.
Hij voert drie redenen aan om gedurende deze zomer een groot deel van oeuvre van Manon Uphoff te lezen of herlezen. Hij vindt haar ‘een van de interessantste Nederlandse schrijvers van dit moment’, Uphoff wordt komende december zestig jaar en hij vermoed een ‘afsluiting van een schrijverschap’.
Tot 15 juli verscheen er negen stukjes. Sinds 17 juli is Marc van Oostendorp ‘goed op stoom’: tot nu toe elke dag een stukje!
Hieronder het stukje van gisteren (24 augustus): “Eindelijk heeft Uphoff een sprookje geschreven dat wél goed afloopt.”
(Redactie Sargasso)
-o-o-o-
Een mager verdrietig klein ding met slechte tanden
Een zomer met Manon Uphoff (49)
Voor januari 2023 staat een nieuwe verhalenbundel van Manon Uphoff gepland, haar eerste boekpublicatie na Vallen is als vliegen. Hoe zal haar schrijven er dan uit zien? Ik weet niet of ‘De wildernis waar jongens mannen worden’, een verhaal dat ze dit voorjaar plaatste op de website van ILFU, in die bundel komt, maar haar werkwijze kennende duikt het vast nog een keer in enige vorm ergens op.
‘De wildernis’ is een verhaal dat het beste aansluit bij die in Uphoffs bundel Bekentenissen uit 2006 vanwege de satirische toon. Maar heel opvallend is dat het een verhaal is dat zich eigenlijk alleen maar buitenshuis afspeelt: een kunstenaar, Tobias, gaat met zijn twee zoontjes op reis naar de ‘wildernis’ in Zuid-Duitsland om de kinderen iets te leren over het leven: dat er ook nog ‘een andere, rustigere, stillere wereld’ is ‘zonder de overvloed aan beelden, nieuws en dingen die maar bleven gebeuren’. Helaas blijkt de man zelf in het geheel niet toegerust om aan die nostalgie vorm te geven. Wanneer hij een haas aanrijdt, probeert hij hem te villen en te laten versterven, maar uiteindelijk lijkt hij daar zelf min of meer aan ten onder te gaan. (Maar wat zitten jullie hier nu mijn samenvatting te lezen, hierboven staat de link, lees het verhaal zelf!)
Volledig onvoorbereid
Het verhaal is heel duidelijk een satire, misschien wat over de top. De setting is eigentijds, er wordt bijvoorbeeld duidelijk verwezen naar covid. Het reisje wordt ingegeven doordat Tobias op tv een Nestlé-topman hoort zeggen dat water “een economisch product” is, maar als ze aangekomen zijn blijkt dat hij “niet aan drinkwater heeft gedacht” en vindt hij de beek waarbij ze te kamperen te gevaarlijk, zodat hij flessenwater moet gaan kopen. Het villen van de haas – Tobias blijkt een messenset te hebben meegenomen – leest als een scene uit een komische film.
Ook het kunstenaarschap van Tobias wordt bespot. Zijn meesterwerk heet een ‘meesterwerk’, tussen aanhalingstekens, en over de kunstzinnige waarde ervan wordt gezegd dat dit een werk was “waarmee hij hoopte het ultieme bewijs te leveren dat hij het verdiende om te leven. Of tenminste genoeg betaald te krijgen om nog een tijdje in leven te mogen blijven.”
Tegelijkertijd is ‘De wildernis waar jongens mannen worden’ een Uphoffiaans sprookje, waar aan het eind een van de zonen in (ik denk) een haas verandert. Ook is de relatie tussen vader en zoons volkomen verknipt, zij het op een manier die ik me niet herinner uit andere verhalen. Hij is omgedraaid:
De jongens keken naar hem, hun vader, alsof ze konden zien dat hij volledig onvoorbereid was. Voor hen leek hij een verlaten, in de steek gelaten kind. Iemand die nog steeds dacht dat er een wereld was die hij aan hen moest overdragen.
Uphoff-universum
Ook de volgende dag blijkt er iets heel raars te zitten in die relatie:
Al op de tweede dag liepen de jongens ver voor hem uit, met stevige stappen, hun handen uit hun zakken en heen en weer zwaaiend, op zoek naar een plek dichter bij de beek. Had iemand ze ernaar gevraagd dan hadden ze misschien gezegd dat ze dit al zo lang ze zich konden herinneren zo deden. Omdat hij zo’n angstig persoon was, die almaar in angst leefde.
Slechte tanden
Nu zou je nog kunnen zeggen dat ook hier een beproefd komisch procédé wordt gebruikt: de sjlemiel van de vader die zelfs banger is dan zijn kinderen van 7 en 11. Het opmerkelijkste detail, dat het hele verhaal het Uphoff-universum intrekt is echter misschien wel dit:
Hij herinnerde zich plotseling een meisje uit zijn klas, een mager verdrietig klein ding met slechte tanden – en hoe ze haar allemaal hadden veracht, bespot, en hoe hij altijd had geweten dat zijn leven beter zou zijn dan het hare, en dat het zo zou moeten zijn. En hij zou vrij zijn, een scheppend leven leiden.
Je kunt niet bij Manon Uphoff lezen over een ‘mager verdrietig klein ding met slechte tanden’ zonder aan het meisje te denken dat de hoofdpersoon is van Gemis, van Koudvuur, van Vallen is als vliegen en van zoveel verhalen, een meisje dat meestal van binnenuit is beschreven (zij het incidenteel ook van buiten). Het meisje dat onder andere Manja, Ninon en M.M. is genoemd, een meisje waarvan we uit dat eerdere werk weten dat ze heeft geleden aan anorexia nervosa (de ‘modeziekte’ zegt de vertelster van Vallen is als vliegen bitter bij) en dat ze te veel snoepte en daardoor slechte tanden kreeg.
Een meisje, kortom, dat het een en ander gemeen heeft met de schrijfster van dit verhaal.
En een schrijfster die misschien wel terecht zou kunnen denken dat Tobias’ leven inmiddels helemaal niet zoveel beter is dan het hare. Dat zij degene is geweest met het scheppende leven, met de vrijheid. Dat hij ligt te ijlen in zijn tentje, terwijl zij hem bespot. Sterker nog, waar zij hem voortdurend buitenshuis plaatst en een dakloze maakt, zo ongeveer het ergste wat je in Uphoffs universum kunt zijn. Dat het ook niet zo toevallig is dat ze hem Tobias heeft genoemd, in Vallen is als vliegen de naam van het dode broertje.
Eindelijk heeft Uphoff een sprookje geschreven dat wél goed afloopt.