De kunst die ontstond ten tijde van Stalin, Hitler, Mussolini, Mao en Saddam Hoessein werd gecontroleerd door foute regimes en heeft daardoor altijd een slechte reputatie gehad. Het feit dat de artiesten, ook de toonaangevende, berust hebben in, meegewerkt hebben met of zelfs gepleit hebben voor toezicht van de staat over kunst en cultuur, heeft hen geen goed gedaan.
De artiest stond namelijk in dienst van de propaganda, hij moest de idealen van de revolutie of de grootsheid van het nieuwe Rome en van het Derde Rijk promoten bij de massa en in het buitenland. Hij kon zich niet bezig houden met “l’art pour l’art”, zijn creaties werden door kunsthistorici dan ook niet au sérieux genomen en eerder gecatalogeerd onder de noemer culturele kitsch.
Igor Golomstock, specialist in de kunst van de Renaissance en van de 20e eeuw, denkt daar duidelijk heel anders over. Hij was lid van de vereniging van sovjetkunstenaars en verbonden aan het Poesjkin museum. Hij verliet de Sovjet-Unie in de jaren ’80 en werd professor aan de universiteiten van St. Andrews, Essex en Oxford.
Hij beweert dat de totalitaire kunst de tweede stijl was van de 20e eeuw, na het modernisme van Bauhaus en zijn Russische variant, het constructivisme. Die kunstvorm werd door Stalin verboden in 1932 en Hitler volgde hem na in 1933.