Met liegen is niets mis

Stel je voor: aan je deur staat een man met een pistool die vraagt waar je beste vriend zich bevindt. Jij weet dat deze bij jou thuis schuilt. Hij is bang om gedood te worden. Moet je de man aan de deur vertellen dat je beste vriend bij jou op de bank zit? Of mag je tegen hem liegen en zeggen dat je vriend tien minuten geleden vertrokken is naar zijn eigen huis? Beschuldigen Het negende gebod geeft een duidelijk antwoord op bovenstaande vraag: 'Gij zult geen valse getuigenis afleggen.' Dat betekent dat je de persoon aan je deur netjes moet vertellen dat degene die hij zoekt bij jou op de bank zit. Lange tijd is het gebod zo rechtlijnig geïnterpreteerd. Liegen was minstens net zo slecht als tegen het geloof in God ingaan, zo vertelt prof. dr. Maarten van Buuren in de serie '10 geboden revisited'. Het gebod is namelijk ooit ingesteld om mensen te kunnen bestraffen, in dit of in een volgend leven. Dit was noodzakelijk omdat er geen duidelijke rechtsorde bestond. Daardoor kon iedereen elkaar valselijk beschuldigen. Dat is natuurlijk geen ideale basis voor een samenleving.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Be nice…

Een paar maanden geleden las ik de Tien Geboden voor Atheïsten, om het zo maar te zeggen, en daar zaten dingen bij zoals: Don’t believe in any GodDon’t worship anything (het was van een Amerikaanse site) en ook zat er dit gebod bij: Be nice to everybody. Wees vriendelijk tegen iedereen. Ik zou daarvan willen maken: Be nice to nearly everybody. Ik leg het uit.

Ik ben een atheïst, geen hippie, ik houd niet van iedereen. Lang niet van iedereen. Er zijn mensen die ik haat, of laten we zeggen, aan wier optreden ik een grote hekel heb of heb gehad. Voorbeelden te over en ook wereldwijd bekend: Stalin, Hitler, Mao, Goebbels, Vader Abraham, Picasso, André Rieu, Muzio Clementi, Boeren die Vrouwen Zoeken op de Publieke Zenders (een programma dat ik nog nooit gezien heb, maar het moet een verschrikking zijn), de gemiddelde recensent in Nederland (die je steeds teveel of te weinig vertelt over een boek, waardoor je nooit de aandrang hebt dat boek ook te gaan kopen), Volendammers, Venloënaren, verzekeringsadviseurs wier derivaten inmiddels wel ‘aan de waslijn van de verbeelding hangen’, het soort dichters dat zulke regels maakt (ik bedoel, van die waslijn van de verbeelding), reaguurders van het afschuwwekkende soort dat je om niets vertelt dat ‘we ons om een mega-eruptie van de Vesuvius voorlopig geen zorgen hoeven te maken’, reaguurders die je zomaar, om niets, vertellen: ‘Wat is dit voor poep?’ en die dus hun domheid tentoonspreiden (want ik schijt niet, ik schrijf) en ook hun opgeblazenheid – ‘dát zal ik ze eens laten weten!’ – en hun enorme gevoel voor humor, want poep!, jaha! (ik zou zeggen, joch, haal je rechtermiddelvinger eens uit je anonieme bilspleet), Andy Warhol, Mark Rutte wanneer hij weer zo verschrikkelijk gaat staan lachen: het is echt geen gezicht, Mark, of Job Cohen die zei dat hij precies op tijd was vertrokken, Jolande Sapsop die het nodig vond om op een avond dat haar partij meer dan gehalveerd was, te vertellen dat het populisme óók was teruggedrongen en dat dat haar vrolijk stemde (hoeveel meer stompzinnige opmerkingen mag iemand bij GroenLinks maken, voordat hem of haar wordt verteld: opstappen nu!, trek de stekker eruit!), de gezamenlijke presidenten van de V.S., van Johnson totaan minimaal Obama, die er ook weinig van terecht brengt. Van Kennedy kun je tenminste nog beweren dat de Hubble telescoop uiteindelijk uit zijn beleid is voortgekomen (?).

Lezen: Bedrieglijk echt, door Jona Lendering

Bedrieglijk echt gaat over papyrologie en dan vooral over de wedloop tussen wetenschappers en vervalsers. De aanleiding tot het schrijven van het boekje is het Evangelie van de Vrouw van Jezus, dat opdook in het najaar van 2012 en waarvan al na drie weken vaststond dat het een vervalsing was. Ik heb toen aangegeven dat het vreemd was dat de onderzoekster, toen eenmaal duidelijk was dat deze tekst met geen mogelijkheid antiek kon zijn, beweerde dat het lab uitsluitsel kon geven.

Lezen: Venus in het gras, door Christian Jongeneel

Op een vroege zomerochtend loopt de negentienjarige Simone naakt weg van haar vaders boerderij. Ze overtuigt een passerende automobiliste ervan om haar mee te nemen naar een afgelegen vakantiehuis in het zuiden van Frankrijk. Daar ontwikkelt zich een fragiele verstandhouding tussen de twee vrouwen.

Wat een fijne roman is Venus in het gras! Nog nooit kon ik zoveel scènes tijdens het lezen bijna ruiken: de Franse tuin vol kruiden, de schapen in de stal, het versgemaaide gras. – Ionica Smeets, voorzitter Libris Literatuurprijs 2020.

Foto: copyright ok. Gecheckt 22-11-2022

De tien geboden

Net voorbij de drogist stonden twee jongens en een meisje met klemborden. Of ze me iets mochten vragen over de tien geboden. Dat mocht.
      ‘Dank u wel,’ zei de kleinste jongen. Ik schatte hem op een jaar of dertien. Zijn kleding bestond uit een verzameling verwassen kleurvlakken zonder enige referentie aan een modetijdperk.
      ‘Vraag 1.’ De jongen tuurde fronsend naar zijn vragenlijstje. Het was in zijn eigen handschrift geschreven op een ringbandvelletje met blauwe lijntjes.
      ‘Wat vindt u van,’ souffleerde het meisje.
      ‘O ja. Wat vindt u van de tien geboden?’ vroeg de jongen opgelucht.
      Ik zei dat ik het een wat algemene vraag vond.
      De jongen knikte ernstig en noteerde een paar woorden op het ringbandvelletje. Daarna keek hij me vriendelijk, maar afwachtend aan. Ik schoot in de lach, omdat hij me nu een mening ging ontlokken over de tien geboden.
      ‘Het zijn algemene gedragsregels waarvan een deel nog steeds relevant is,’ zei ik.
      Nu begonnen ze alle drie te schrijven.
      Ik kreeg de indruk dat mijn antwoorden terug gerapporteerd gingen worden aan een hogere instantie. Misschien zou er in een kringgesprek met mededogen over mij en andere welwillende ongelovigen worden gesproken.
      ‘Is dat een goed antwoord?’ vroeg ik.
      De jongen keek vragend naar zijn collega’s. Er werd voorzichtig ingestemd.
      ‘U bent de eerste aan wie we de vragen stellen,’ zei hij bij wijze van toelichting.
      Toen kwam vraag 2. ‘Kunt u de tien geboden opnoemen?’
      Na niet moorden en niet liegen, werd het moeizaam.
      ‘Er is er eentje dat je niet je andermans vrouw en bezittingen mag begeren, of iets van die strekking.’
      De jongen keek me onbegrijpend aan.
      ‘Ja ja, dat is er een, geloof ik,’ fluisterde het meisje.
      De jongen noteerde met een zekere terughoudendheid alsnog mijn antwoord.
      Ondertussen was de andere jongen aan het bladeren in zijn papieren.
      ‘Wij kennen ze zelf ook niet,’ zei de kleine jongen.
      Samen bekeken we het velletje met de tien geboden.
      ‘Geen overspel plegen, die bedoelde u,’ zei de jongen.
      ‘Nee,’ zei ik. ‘Ik bedoelde deze: Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw.’
      De jongen las de andere geboden voor, ook die over het niet aanbidden van andere goden. Toen vroeg hij: ‘Gelooft u in meerdere goden?’
      Ik zei van niet, maar later dacht ik: alleen als je in God gelooft, geloof je niet in meerdere goden. Ik aanbid teveel goden, dat viel niet te ontkennen.