Onmenselijk, onvrij, ongelukkig of onrechtvaardig?
Nadat het nieuws over de geketende Brandon naar buiten kwam, is de discussie in Nederland over de zorg voor mensen met zowel psychiatrische problemen als een verstandelijke handicap opgelaaid. Wat ik interessant vind aan deze discussie, is de vraag waarom deze behandeling precies onrechtvaardig of immoreel is, en wat dat zegt over de onderliggende noties van rechtvaardigheid en menselijkheid. Zoveel mogelijk onafhankelijk van de specifieke casus.
De klassieke manier waarop Michael Sandel naar dit soort vragen kijkt is vanuit drie perspectieven: het utilitische, deontologisch-liberale perspectief en het perspectief van de deugdenleer. Vanuit het utilisme zou je moeten zeggen dat het centrale probleem is dat de ‘patient’ ongelukkig is. De maatregelen die genomen worden maken hem ongelukkig of minder gelukkig dan hij zou kunnen zijn. De oplossing hier is volgens mij simpel: sedatie gekoppeld aan geluksverhogende medicijnen. Je kan je voorstellen dat je te aggressieve en onvoorspelbare patienten lichamelijk immobiel maakt en geestelijk heel gelukkig. Toch is sedatie binnen de gezondheidszorg geen geaccepteerde methode meer. En het lijkt intuitief geen juiste oplossing.
Misschien is het dat in beide gevallen (vastketenen en drogeren) zwaar wordt ingrepen in de persoonlijke vrijheid van deze mensen. In het deontologisch-liberale perspectief staat het idee centraal dat mensen autonoom zouden moeten zijn. Ketens en drugs beperken de vrijheid van mensen. Echter als een moreel perspectief gaat deontologisch-liberalisme ervanuit dat mensen vrijheid ‘aan kunnen’, dat ze de rationaliteit bezitten om op een goede manier gebruik te maken van hun vrijheid. Er zijn gevallen te bedenken van psychiatrische patienten of verstandelijk gehandicapten die maar in beperkte mate rationeel zijn: die niet vooruit kunnen plannen, die snel wisselen van stemming, die gewelddadig zijn terwijl ze dat niet bedoelen. We geven kinderen ook geen volledige vrijheid omdat ze de vermogens nog missen om gebruik te maken van hun vrijheid: ze zijn niet nog niet volledig ontwikkeld, nog niet volledig rationeel. Soms wordt er bij verstandelijk gehandicapten de vergelijking met kinderen gemaakt en hun ontwikkelingsniveau uitgedrukt in termen als ‘de geestelijke vermogens van een drie-jarige’. Als er sprake is van zulke vormen van irrationaliteit en onderontwikkeldheid, kan een deontologisch-liberaal perspectief niet gelden: we kunnen geen vrijheden gunnen aan mensen die daar de rationaliteit voor missen. Dat zou onverantwoordelijk zijn: je laat een kind toch ook niet volledig vrij? De verantwoordelijkheid en de beslissingsbevoegdheid wordt gegeven aan de ouders en door hun aan de artsen, verplegers en psychiaters. Die kiezen voor deze oplossingen, maar deze lijken ons nog steeds onjuist.