GeenCommentaar heeft ruimte voor gastloggers. Vandaag is dat Bart Voorzanger, die zich afvraagt of onze reactie op antisemitische uitingen van jonge allochtonen verband houdt met ons onverwerkte oorlogsverleden.
Onze reactie op antisemitische uitingen van jonge allochtonen heeft alles te maken met onze geschiedenis. We denken kwaad te bestrijden dat ons nu van buiten bedreigt, maar het gaat in feite wellicht vooral om spoken uit ons eigen verleden. Misschien moeten we daar toch eens bij stilstaan voor we die blagen een proces aandoen.
Ik groeide op in een wereld waarin wel eens werd gegrapt over Duitsers die ‘hun’ kuil claimden aan een zonnig Noordzeestrand, en waarin besmuikt werd gelachen als iemand een Duitser die de weg vroeg de verkeerde kant op stuurde, of – wat botter – om teruggave van z’n gestolen fiets vroeg. Echt chique vond niemand dat, maar ’t gold toch als begrijpelijk, en als onschuldig genoeg om toelaatbaar te zijn. De oorlog lag nog vers in ’t geheugen en een beetje afreageren moest kunnen. Al gauw nam de welvaart toe en gingen we op buitenlandse vakanties, maar wie daarbij toch maar liever niet naar Duitsland ging, hoefde dat niet uit te leggen. ’t Is volslagen idioot, maar dat ‘toch liever niet’ voel ik nú nog.
Een Jood voor de grap de verkeerde kant opsturen was ondenkbaar. Mijn oma voedde mij op met verhalen over ‘goede Duitsers’ die zij in de oorlog had meegemaakt – ‘die waren er óók’ en ze vond het belangrijk dat we dat bleven beseffen, al was het maar omdat we uiteindelijk toch weer gewoon met ons buurvolk zouden moeten omgaan. Maar over joden, zelfs al deed een hunner niet aardig tegen je, mocht je niets akeligs zeggen. Na wat die hadden meegemaakt was alles hen, aldus mijn oma, bij voorbaat vergeven.