Meer dan 24 uur lag Jozef Stalin moederziel alleen, zwevend tussen dood en leven, op de vloer van zijn buitenhuis. En niemand durfde iets te doen.
Op zaterdag 28 februari had hij zijn naaste medewerkers Malenkov, Beria, Chroestsjov, Boelganin ontvangen, en uitgebreid met hen gedineerd. De sfeer was prima, ongedwongen – een hele opluchting voor zijn gasten, die heel goed wisten dat de vozjd (leider) onverwacht en genadeloos kon uithalen, en daarna wist je nooit of je de volgende dag nog achter je bureau zou zitten, of in een verhoorkamer.
Diep in de nacht vertrok het bezoek. Kort daarop moet Stalin een zware beroerte hebben gehad. De volgende ochtend merkten zijn lijfwachten dat er iets aan de hand was. Of beter, dat er niéts aan de hand was. Dat Stalin zich niet liet zien. Was er iets mis? Geen van hen durfde de persoonlijke vertrekken te betreden; dat was immers verboden.
Uiteindelijk, het was maandagochtend, trokken enkelen de stoute schoenen aan en slopen naar binnen, zogenaamd om de post te brengen. Ze zagen Stalin liggen, in een grote plas vocht. In paniek belden ze naar het Kremlin, naar de vier.