Minder kamerleden
Naast een reductie van het aantal ministeries, wil GroenLinks het aantal kamerleden reduceren van 150 naar honderd. En de Eerste Kamer afschaffen. Daarmee zou het aantal politici dat de regering controleren reduceren van 225 naar honderd.
Ik wil twee opmerkingen maken bij het voorstel om het aantal kamerleden te reduceren: het relatief lage aantal kamerleden dat Nederland al heeft in vergelijkend perspectief en het effect op de diversiteit van de kamer.
Er is een sterke lineaire correlatie tussen het aantal kamerleden in het Lager Huis dat een land heeft en het aantal inwoners. Zoals in dit figuur te zien is, geldt voor alle landen in de Europese Unie: kleine landen hebben kleinere Lagere Huizen en grotere landen hebben grotere Lagere Huizen. Alleen in de kleinste Europese landen hebben kamers die kleiner zijn dan 102 leden: Estland, Letland, Slovenie, Malta, Luxemburg en Cyprus hebben allemaal minder dan drie miljoen inwoners. Bij de middelgrote landen is er grote variatie: de kleinste Lager Huizen zijn in Litouwen, Belgie en Nederland. Maar Hongarije, een land met net meer dan tien miljoen inwoners heeft 386 Kamerleden in hun unicamerale parlement. Bij de middelgrote landen valt überhaupt op: als zij eenkamer stelsel hebben hebben ze gemiddeld meer kamerleden in het Lager Huis dan als zij een twee kamerstelsel hebben (208 tegen over 169). Daarna is de relatie lineair: grote landen krijgen steeds grotere kamers. Gemiddeld vertegenwoordigt een lid van een Europees Parlement zo’n 49,252 stemmer. Als we dat in Nederland ook zouden doen zou het aantal kamerleden niet verlaagd moeten worden naar honderd leden, maar verhoogt naar 322 leden (meer dan een verdubbeling). Als we kijken naar landen met een unicameraal stelsel en meer dan drie miljoen inwoners zouden we zelfs aan 529 leden moeten denken (wat meer dan een verdrievoudiging is).
En dan diversiteit. Een reden om een groot parlement te hebben is omdat minderheden daar beter in vertegenwoordigd worden: meer parlementariers betekent dan meer ruimte voor vrouwen en meer allochtonen. Maar ook ruimte voor Friese of boerenvertegenwoordigers. Als we kijken naar de verkozen kandidaten per partij (zonder voorkeursstemmen en ministersbenoemingen) is dit echter niet helemaal waar. Het aantal vrouwelijke kamerleden is onder deze restricties bij 150 leden 55 (37%). Bij honderd leden zou dat 38 leden zijn. Een verbetering. Er zouden meer vrouwen in een kleinere kamer zitten. Bij etnische minderheden is de verhouding net anders: elf kamerleden met een niet Nederlandse achtergrond bij 150 leden (7%) en vijf leden bij een kamer van honderd leden. Daarbij valt het aantal kamerleden met een diverse achtergrond dus iets naar beneden.