Tolkien, Hulspas en Holman
Voor mijn eindexamen las ik The Lord of the Rings van Tolkien. En nog een bulk andere boeken, maar daar heb ik het nu niet over. Een leuke herinnering is dat mijn docent en ik na afloop van het examengesprek nog even koffie dronken en spraken over, jawel, literatuur. In het Nederlands en niet in mijn moeizame Engels, maar het was een gelijkwaardig gesprek waarin mijn leraar serieus informeerde naar mijn literaire oordeel.
Ik herinner me niet wat ik toen heb gezegd over Tolkien, maar weet wel dat mijn docent uitlegde dat de Germaanse achtergrond van de verhalen hem weinig deed, en dat we zoekend concludeerden dat een liefde voor Tolkien eigenlijk een heel subjectieve zaak was. Je deelt zijn “Germaanse gevoel” of niet. Ik ben dat gevoel kwijtgeraakt, maar ik vond het leuk dat ik later in Oxford in café The Eagle and Child bleek te zitten aan de tafel waar Tolkien elke week was neergestreken met C.S. Lewis en enkele andere literatoren. Ik kan begrijpen waarom er mensen zijn die een soort Tolkien-religie hebben, zoals de media vorige week berichtten.
Of beter: begrijpen kan ik het niet, zoals ik ook niet begrijp wat het is om boeddhist of mormoon te zijn. Of minister-president trouwens, of striptekenaar of gamelanspeler. Maar ik kan me er wel iets bij voorstellen dat mensen iets diepers zien in Tolkiens vertellingen. Zeker The Silmarillion hééft iets. Godsdienstwetenschapper Markus Davidsen is gepromoveerd op de tolkienisten en dat leidde vorige week tot een bescheiden mediahype. Veruit het dodelijkste commentaar kwam van Marcel Hulspas: