Hoe meer mensen een taal leren, hoe makkelijker die taal wordt

Wordt een taal gemakkelijker wanneer veel mensen haar leren? Daarover woedt al enige tijd discussie in taalkundige kringen. Aan de ene kant hebben mensen een bijna instinctieve afkeer van de gedachte dat je talen überhaupt op een schaal zou kunnen plaatsen van eenvoudig naar complex. Dat idee is in het verleden ook wel misbruikt om racistische gedachten te ondersteunen: simpele talen worden gesproken door simpele mensen. Bovendien is het idee van relatieve eenvoud in tegenspraak met wat we vinden: kinderen over de hele wereld doen er in grote lijnen even snel over om hun moedertaal te leren. Aan de andere kant is het ook weer niet zo’n gekke gedachte dat een taal op een bepaalde schaal eenvoudiger wordt als buitenstaanders haar leren. Het is óók een ervaringsfeit dat veel naamvallen of ingewikkelde werkwoordvervoeging een taal moeilijker maakt als vreemdeling. Hier zit dus misschien een verschil tussen een taal leren als je moedertaal (L1 heet dat dan) of als vreemde taal (L2). Misschien zijn volwassenen minder goed in het leren van die eigenaardige kronkels die kinderen moeiteloos oppikken. Als er nu in een gemeenschap veel L2-sprekers komen, dan groeien nieuwe generaties L1-sprekers op terwijl ze veel ‘fouten’ horen. Die fouten maken het lastiger om dan het goede systeem alsnog op te pikken – je krijgt teveel tegenstrijdige informatie als kind. Op die manier zouden talen dus in ieder geval in sommige opzichten (zoals vervoeging en verbuiging) wel degelijk eenvoudiger kunnen worden. Verschillen tussen talen liggen dan niet aan de aangeboren intelligentie van de sprekers, maar aan de openheid van de samenleving. Geavanceerd Dit is natuurlijk typisch iets wat je zou kunnen meten: neem een aantal talen en zet de relatieve hoeveelheid L2-sprekers af tegen de grammaticale complexiteit. Het probleem is dan alleen dat het aantal L2-sprekers van een taal doorgaans nergens geadministreerd wordt (hoeveel zijn dat er voor het Nederlands?) en trouwens ook dat grammaticale complexiteit op zich al niet zo gemakkelijk in een getal is om te zetten. Alle metingen zijn dus inherent onzeker. In de discussie is nu een nieuw artikel op internet verschenen dat een in mijn ogen overtuigend antwoord biedt op een recent artikel in het prestigieuze Royal Society Open Science. In dat tijdschrift beweerde Alexander Koplenig dat er geen relatie bestond tussen complexiteit en hoeveelheid L2-leerders. Hij keek daarvoor naar 2000 talen in de grote talendatabase Ethnologue (naar schatting zijn er ongeveer 7000 talen op de wereld), bekeek hoe ingewikkeld de patronen van verbuiging en vervoeging zijn (dat kun je vrij gemakkelijk kwantificeren: hoeveel verschillende vormen zijn er voor een zelfstandig naamwoord of een werkwoord?) en naar de hoeveelheden L2-leerders. En hij vond geen verband. [caption id="attachment_338708" align="aligncenter" width="332"] Bron Language structure is influenced by the proportion of non-native speakers: A reply to Koplenig[/caption] Dat laatste kwam, zeggen de auteurs van het nieuwe artikel, door een truc die hij toepaste. Omdat in Ethnologue voor heel veel talen niet vermeld staat hoeveel L2-sprekers er zijn, nam hij ook talen in beschouwing waarvan de Ethnologue zegt dat ze vehicular languages zijn, voertalen, wat wil zeggen dat ze ook buiten de oorspronkelijke gemeenschap gesproken werden. Dat maakte de verzameling talen misschien groot genoeg om geavanceerde statistiek op te doen, zeggen de critici, maar feitelijk is die informatie te nietszeggend. Als je talen met die onduidelijke status uit de oorspronkelijke gegevensverzameling haalt, moet je je misschien beperken tot wat minder vergevorderde statistiek – maar dan vindt je wel degelijk een verband tussen hoeveel mensen een taal als vreemde taal leren en de eenvoud van die taal. Expansie Beide artikelen zijn het overigens wel eens over een ander verband: hoe groter een taal (dat wil zeggen: hoe meer L1- én L2-sprekers), hoe eenvoudiger de grammatica. Ik denk dat je dit effect aan iets vergelijkbaars kunt toeschrijven. Een taal kan groot worden door expansie, bijvoorbeeld omdat een bepaald gebied op al dan niet vreedzame manier wordt overgenomen en de oorspronkelijke bevolking overstapt. De eerste generaties zijn dan L2-sprekers en kunnen zo hun invloed hebben; als die expansie enkele eeuwen achter ons ligt, hoef je nu niet veel L2-sprekers meer te hebben – de nieuwe generaties zijn helemaal overgestapt – maar het effect kan er toch zijn geweest. In de tweede plaats heeft een grote taal meestal verschillende dialecten, die hun vervoeging en verbuiging net een beetje anders regelen. De dominante variant van de taal, de standaardtaal, is dan feitelijk voor veel sprekers een soort L2. Ik denk dat beide factoren een rol hebben gespeeld in de betrekkelijke vereenvoudiging die het Nederlands heeft ondergaan sinds de middeleeuwen: we hebben bijvoorbeeld nauwelijks nog naamvallen, en dat komt door de expansie van de Vlaams-Hollandse standaardtaal naar andere gebieden.

Door: Foto: Sargasso achtergrond wereldbol
Foto: rocor (cc)

Kunst op Zondag | De kunst van een lesje leren

Zo’n kabinetsformatie is geen a-b-ceetje. Vooral omdat er eentje zich voor dood houdt en de tijd neemt om te kijken hoe de hazen lopen. De dans om de macht strompelt nog wel even verder. Omdat de ‘premier danseur’ machtseigenwijs is en de anderen het vertikken hem voorgoed een lesje te leren.

Een lesje leren, hoe doe je dat eigenlijk? Vandaag bieden we uw drie performances en we adviseren u dringend deze alle drie helemaal tot u te nemen.

Les 1.

Dit jaar had Joseph Beuys honderd jaar kunnen worden, ware het niet dat hij kort voor zijn 65e overleed. Hij was graficus, beeldhouwer, performancekunstenaar en politicus, onder andere als mede-oprichter van Die Grünen. Niet te beroerd om een clipje op te nemen en ‘Sonne statt Reagan’ te zingen.

Beuys was ook een meesterlijke leraar. Hij kon een complex iets als kunst uitleggen aan een dode haas.

Joseph Beuys – How to Explain Pictures to a Dead Hare, 1965.

Les 2.

Dat lesje is door menigeen goed onthouden. John Baldessari reageerde op de les van Beuys.

John Baldessari – Teaching a Plant the Alphabet 1972 (start vanaf 1 minuut 50″).

Les 3.

Lezen: De BVD in de politiek, door Jos van Dijk

Tot het eind van de Koude Oorlog heeft de BVD de CPN in de gaten gehouden. Maar de dienst deed veel meer dan spioneren. Op basis van nieuw archiefmateriaal van de AIVD laat dit boek zien hoe de geheime dienst in de jaren vijftig en zestig het communisme in Nederland probeerde te ondermijnen. De BVD zette tot tweemaal toe personeel en financiële middelen in voor een concurrerende communistische partij. BVD-agenten hielpen actief mee met geld inzamelen voor de verkiezingscampagne. De regering liet deze operaties oogluikend toe. Het parlement wist van niets.

Foto: Foto (cropped) door Julian Partridge (cc)

Leren door te doen

Sinds 2004 doet het ROA onderzoek naar levenslang leren; om de drie jaar wordt het onderzoek uitgevoerd. In 2013 was het Ministerie van SZW opdrachtgever voor dit onderzoek. In 2014 verscheen het rapport Werken en leren in Nederland. Ik kwam een kort berichtje tegen over dit onderzoek in een recent nummer van Economisch Statistische Berichten. Dat wordt vooral gelezen door economen, maar er is eigenlijk altijd aandacht voor onderwijs in dit blad.

Uit de peiling in 2013 van ROA Levenslang Leren Enquête blijkt dat 53 procent van de werkenden in de twee jaar daarvoor een cursus of training heeft gevolgd. Gemiddeld genomen zijn zij per cursus 21 uur bezig. Naast het volgen van cursussen is leren door te doen, oftwel informeel leren tijdens het werk, belangrijk voor het verder ontwikkelen van iemands kennis en vaardigheden.

In 2013 geven werkenden aan 35 procent van hun werktijd te besteden aan werkzaamheden waarvan zij leren. Dat is aanzienlijk meer dan in de jaren daarvoor. Van de totale tijd die werkenden aan leeractiviteiten besteden, heeft veruit het grootste deel (96 procent) betrekking op het informeel leren tijdens het werk. Slechts 4 procent heeft betrekking op het volgen van cursussen en trainingen.

Foto: copyright ok. Gecheckt 23-11-2022

Wat gaan we leren in 2012?

Helaas behoor ik niet tot de bofkonten die een kaartje voor de Leonardo-tentoonstelling in Londen hebben kunnen bemachtigen, dus behelp ik me met kunstboeken over Leonardo da Vinci uit de openbare bibliotheek. De meeste opmerkingen over zijn werk neem ik maar met een korrel zout. Zou het echt zo zijn dat de opengewerkte plooi in de mouw van Cecilia Gallerani verwijst naar een vagina? Nou ja! Ik geloof toch meer in het idee van Marcel Duchamp, dat de kijker zelf het kunstwerk af maakt door zijn eigen interpretatie er aan te geven.

Leonardo wordt de eerste moderne mens genoemd vanwege zijn onderzoekende en experimentele houding. Hij droeg vaak een riem met aantekenboekjes en hij speelde met de gedachte om daarvan iets te gaan publiceren, maar hij deed het niet. Al dat onderzoek had voornamelijk tot doel om zijn projecten te vervolmaken, die hij overigens lang niet altijd af maakte, omdat hij al weer door iets anders gegrepen was. Hij schilderde voor het geld, af en toe moest hij ook iets verdienen. Hij hield zich liever bezig met grote feestprojecten. Een andere hobby van hem was het ontleden van het menselijk lichaam, vaak in het geniep, want snijden in lijken was in het begin van de 16 eeuw niet in Rome toegestaan. Leonardo deed dit niet alleen uit pure nieuwsgierigheid, hij kon de verworven kennis ook gebruiken voor zijn schilderkunst.

Lezen: Bedrieglijk echt, door Jona Lendering

Bedrieglijk echt gaat over papyrologie en dan vooral over de wedloop tussen wetenschappers en vervalsers. De aanleiding tot het schrijven van het boekje is het Evangelie van de Vrouw van Jezus, dat opdook in het najaar van 2012 en waarvan al na drie weken vaststond dat het een vervalsing was. Ik heb toen aangegeven dat het vreemd was dat de onderzoekster, toen eenmaal duidelijk was dat deze tekst met geen mogelijkheid antiek kon zijn, beweerde dat het lab uitsluitsel kon geven.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Does nuclear power have a negative learning curve?

‘Forgetting by doing’?
Real escalation in reactor investment costs

Drawing on largely unknown public records, the paper reveals for the first time both absolute as well as yearly and specific reactor costs and their evolution over time. Its most significant finding is that even this most successful nuclear scale-up was characterized by a substantial escalation of real-term construction costs.

Fig. 13. Average and min/max reactor construction costs per year of completion date for US and France versus cumulative capacity completed

We’ve known for a while that the cost of new nuclear power plants in this county have been soaring (see Nuclear power: The price is not right and Exclusive analysis: The staggering cost of new nuclear power).

Before 2007, price estimates of $4000/kw for new U.S. nukes were common, but by October 2007 Moody’s Investors Service report, “New Nuclear Generation in the United States,” concluded, “Moody’s believes the all-in cost of a nuclear generating facility could come in at between $5,000 – $6,000/kw.” That same month, Florida Power and Light, “a leader in nuclear power generation,” presented its detailed cost estimate for new nukes to the Florida Public Service Commission. It concluded that two units totaling 2,200 megawatts would cost from $5,500 to $8,100 per kilowatt — $12 billion to $18 billion total! In 2008, Progress Energy informed state regulators that the twin 1,100-megawatt plants it intended to build in Florida would cost $14 billion, which “triples estimates the utility offered little more than a year ago.” That would be more than $6,400 a kilowatt. (And that didn’t even count the 200-mile $3 billion transmission system utility needs, which would bring the price up to a staggering $7,700 a kilowatt).

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

WW: Baby’s zonder accent

De woensdagmiddag is op GeenCommentaar Wondere Woensdagmiddag. Met extra aandacht voor de nieuwste ontwikkelingen in Wetenschap- en Techniekland.

Baby-brein wordt gemeten (still uit TED-presentatie Patricia Kuhl)Mijn vriendin gaf ooit balletles aan een viertalige vijfjarige. Haar moeder was Frans, haar vader Duits, thuis spraken ze Engels en buiten en op school Nederlands. Wat voor iedere volwassene een gekmakende situatie moet zijn was voor deze dreumes geen enkel probleem. Het ging haar zelfs zo soepel af dat de ouders een regel moesten instellen: als je een zin begint in een taal, moet je hem ook in dezelfde taal afmaken.

Dat het verwerven van een taal voor kinderen veel makkelijker is dan voor volwassenen is al langer bekend. In het bovenstaande voorbeeld gaat het niet om het aanleren van een tweede taal, maar om simultane tweetaligheid (of in dit geval meertaligheid): hierbij worden de talen tegelijk en direct na de geboorte aangeleerd. Bijkomend voordeel hierbij is dat er geen specifiek eentalig accent achterblijft. Het jonge kind kan alle taalspecifieke klanken produceren. Neurowetenschapper Patricia Kuhl was benieuwd hoe dit allemaal in zijn werk ging.

Uit eerdere observaties is bekend dat hele jonge baby’s gelijk reageren op alle wereldklanken: Westerse baby’s reageren net zo goed op Japanse “R”-geluiden als andersom. Maar een paar maanden later is dit wereld-taalgevoel door de nietsvermoedende ouders drastisch verminderd. Na een paar maanden moeder-gebrabbel reageren de Japanse baby’s veel beter op Japanse R-klanken terwijl de reactie van Westerse baby’s vermindert (en vice versa). Waar baby’s dus beginnen met gevoel voor alle talen worden de (door de moeder) niet-gebruikte klanken uitgefilterd en de taalspecifieke klanken versterkt.

Lezen: Mohammed, door Marcel Hulspas

Wie was Mohammed? Wat dreef hem? In deze vlot geschreven biografie beschrijft Marcel Hulspas de carrière van de de Profeet Mohammed. Hoe hij uitgroeide van een eenvoudige lokale ‘waarschuwer’ die de Mekkanen opriep om terug te keren tot het ware geloof, tot een man die zichzelf beschouwde als de nieuwste door God gezonden profeet, vergelijkbaar met Mozes, Jesaja en Jezus.

Mohammed moest Mekka verlaten maar slaagde erin een machtige stammencoalitie bijeen te brengen die, geïnspireerd door het geloof in de ene God (en zijn Profeet) westelijk Arabië veroverde. En na zijn dood stroomden de Arabische legers oost- en noordwaarts, en schiepen een nieuw wereldrijk.

Lezen: De wereld vóór God, door Kees Alders

De wereld vóór God – Filosofie van de oudheid, geschreven door Kees Alders, op Sargasso beter bekend als Klokwerk, biedt een levendig en compleet overzicht van de filosofie van de oudheid, de filosofen van vóór het christendom. Geschikt voor de reeds gevorderde filosoof, maar ook zeker voor de ‘absolute beginner’.

In deze levendige en buitengewoon toegankelijke introductie in de filosofie ligt de nadruk op Griekse en Romeinse denkers. Bekende filosofen als Plato en Cicero passeren de revue, maar ook meer onbekende namen als Aristippos en Carneades komen uitgebreid aan bod.

Volgende