De meneer van de banken
COLUMN - Eens in de twee jaar koop ik nieuwe schoenen bij Dungelmann in Den Haag. Ik wacht tot de uitverkoop begint en vind dan altijd een geschikt paar in het rek met de afgeprijsde modellen. Geluk is een kwestie van afgebakende verlangens.
De keuze valt steeds op ongeveer dezelfde schoenen; een kruising van gympen met herenschoenen – een type dat gemaakt is voor mannen die leeftijdstechnisch gezien over zouden moeten naar de herenschoen, maar daar emotioneel nog niet klaar voor zijn.
Mijn vrouw heeft ooit gezegd dat dit type me goed staat. Misschien was ook zij emotioneel nog niet gereed voor mijn overgang naar de herenschoen. Laatst bekende ze dat ze, in een pril stadium van onze relatie, er bijna een punt achter had gezet toen ze me voor het eerst in een pak zag, met daaronder zwarte herenschoenen. Ze had niets tegen pakken, maar ze zag zichzelf niet als de vrouw van een man in een pak.
Afgelopen woensdag stapte ik Dungelmann binnen. De uitverkoop vond plaats op de eerste verdieping. Een medewerkster keek rustig toe hoe ik het rek met de afgeprijsde schoenen bestudeerde.
Toen kwam een man de trap op, vermoedelijk de eigenaar. Hij ging bij de medewerkster staan en zei: ‘Je weet toch wel wie dat is?’
Ik keek op om te zien wie hij bedoelde.
De man keek naar mij.
De vrouw schudde haar hoofd.
‘Dat is de meneer van de banken,’ zei hij op een gespeeld verwijtende toon.
De vrouw wist het nog steeds niet.
Zelf kreeg ik het idee dat hij opbouwde naar de clou van een mop.
‘Als je iets wil weten over fraude met banken en zo, dan kun je het aan de professor hier vragen,’ glunderde de man.
‘Aha,’ mompelde de vrouw.
‘Dat klopt, toch? U bent toch de meneer van de banken?’ vroeg de man aan mij.
Inmiddels begreep ik waar hij het over had. Vier dagen eerder was ik op televisie geweest, in Vara’s Kassa. Ik heb de afgelopen jaren vaker in televisieprogramma’s opgetreden, maar nooit eerder ben ik om die reden door een onbekende aangesproken.
Het was beschamend om herkend te worden, alsof ik betrapt was op een slechte eigenschap. Ik vind de televisieoptredens leuk, te leuk, en onder dat genot vermoed ik een beerput aan persoonlijk falen.
Ik bevestigde dat ik de meneer was, zij het niet van de banken. In de uitzending zat ik zat tegenover een meneer van de banken.
‘We krijgen nogal veel bn’ers hier in de zaak,’ zei de man. ‘Vandaar dat ik het meteen zag.’
Dat vond ik een merkwaardige redenering.
Ik koos een paar schoenen uit en daarmee liepen we naar de toonbank.
Terwijl de man het bedrag aansloeg, zei hij: ‘Het is een leuk programma, Kassa. Ja, ik vind niet alle onderwerpen leuk. Daar ben ik heel eerlijk in, hoor.’ De toon waarop hij dat laatste zei, suggereerde dat zijn eerlijkheid enigszins moedig vond.
Ik rekende af en wenste hem nog een fijne dag.
De meneer van de banken ging naar huis met zijn nieuwe schoenen, hopend op een complimentje van zijn vrouw.