In 2012 protesteerde Jeffrey Olson, een 40-jarige inwoner van San Diego, tegen de macht van de banken door bij diverse filialen van de Bank of America in zijn stad met stoepkrijt leuzen voor de deur te tekenen.
Het hoofd beveiliging van de Bank of America in San Diego belde herhaaldelijk met zijn voormalige politiemaatjes om hen ertoe te bewegen Olson te vervolgen. Dat lukte. De politie rechercheerde, de officier van justitie maakte er een zaak wegens 'vandalisme' van (waar het spuiten van graffiti ook onder valt) en Olson kreeg dertien verschillende aanklachten aan zijn broek, waar hij in het ongunstigste geval mee kon worden veroordeeld tot dertien keer een jaar gevangenisstraf en dertien keer een boete van duizend dollar.
Het optellen van verschillende (soms uit de lucht gegrepen) vergrijpen in dezelfde zaak is een gebruikelijke truc van het openbaar ministerie in de VS om de mogelijke strafmaat op te kloppen, en de verdachte er zo toe te bewegen een overeenkomst te sluiten met het OM in ruil voor een lagere, maar nog altijd pittige, straf.
Olson en zijn advocaten meenden dat ze in hun recht stonden op grond van de vrijheid van meningsuiting. De rechter in de zaak stond een pleidooi op grond van de grondwet echter niet toe, noch een verklaring over de motieven van Olson. Het moest zuiver gaan over de vraag of leuzen op de stoep tekenen met stoepkrijt nu wel of niet onder 'vandalisme' viel.
De zaak kreeg nationale aandacht, en de burgemeester van San Diego nam het voor Olson op, noemde de kwestie 'stompzinnig' en 'een verspilling van belastinggeld'. Blijkbaar was de jury het daar mee eens. Na een proces van vier dagen was de jury er al gauw uit dat Olson onschuldig was.