Uit de envelop, die aan de binnenkant gecapitonneerd was met in plastic gevangen luchtbellen, gleed een boek met glanzende kaft. Op de voorkant een zwartwitfoto van een persoon die in gips gewikkeld leek, het hoofd hing licht over zijn rechterschouder. Ver achter de dikke bovenlip, in de schaduw van de geopende mond, was een deel van de tanden te zien. Het verhemelte werd verhuld in een grijs gelijk aan de achtergrond. Grote pseudo-reliëfletters verkondigden dat het hier om de nieuwe roman van A.F.Th. van der Heijden ging: Doodverf.
De manier waarop het boek is vormgegeven is even iets anders dan we van Van der Heijden gewend zijn. Sterker nog, de zeer opvallende buitenkant zou weinig gelijken vinden in de sectie literatuur van de boekwinkel. Doodverf verscheen dan ook niet voor niets tijdens de maand van het spannende boek en misstond toen niet tussen alle andere boeken met om aandacht schreeuwende hoogglansomslagen en liefst tweelettergrepige titels. Het kan verbeelding zijn, maar zelfs de grillige rimpels op de rug van het boek, ontstaan tijdens het lezen, doen denken aan een thriller die op een ligbed in de zon doorgeploegd is.
Afgaande op het uiterlijk, heeft het er dus veel van weg dat Van der Heijden een thriller heeft willen publiceren. Toch is het waarschijnlijker dat hij een roman in vermomming heeft gemaakt. Belletrie in travestie. Met een inhoud die nog donkerder is dan de buitenkant doet vermoeden.