RECENSIE - De geschiedenis van de Europese literatuur is een dans van talen. Die dans is de kracht van deze letterkundige traditie: het feit dat er in Europa werd besloten om in een groot aantal ‘volkstalen’ te gaan schrijven, terwijl de beoefenaren van die literaturen elkaar wel in de gaten bleven houden – dat is uniek in de wereldgeschiedenis.
Zo luidt een van de centrale stellingen waarop de Amerikaanse letterkundige Walter Cohen zijn imposante A History of European Literature heeft gebaseerd. Hij laat ermee zien dat het inderdaad zinnig is om een partje uit de werkelijkheid te snijden en dat Europese literatuur te noemen, al is dat partje op allerlei manieren verbonden met de rest van de wereld, met het Midden-Oosten natuurlijk, maar ook met China en in latere perioden met Amerika. Maar er is ook iets onmiskenbaar eigens aan de letteren van het ‘westen’, zoals Cohen het noemt.
Sicilië
Het begint er al mee dat de basis van Europa in het Latijn ligt, en dat de Romeinen er geen doekjes om wonden dat hun klassieke schrijvers werkten op Grieks model, en dat sommige van de grootste Romeinse schrijvers uit Spanje of uit Noord-Afrika kwamen. Op een bepaald moment begint men in de volkstalen te schrijven, in eerste instantie in een paar Germaanse (Oud-Engels, Oud-hoogduits) en Keltische (Oud-Iers) talen, en iets later in de Romaanse talen. Dat het Frans, het Occitaans en het Italiaans pas wat later kwamen, verklaart Cohen uit het feit dat de sprekers van die talen het Latijn waarschijnlijk nog lang genoeg als redelijk dichtbij hebben gevoeld.