De Nederlandse bodem daalt, met alle gevolgen van dien. Delftse onderzoekers ontwikkelden daarom de bodemdalingskaart, waardoor ook jij een oogje in het zeil kan houden. Wat moet je weten?
Als je op een zonovergoten zondagmiddag een rustiek veengebied in Nederland doorkruist, komt het woord “gevaarlijk” misschien niet snel in je op. Maar de geodeet (landmeetkundige) weet beter: 's Nederlands landschap en de bebouwing en infrastructuur die erop rust, zijn aan bodembewegingen onderhevig. En omdat Nederland zich grotendeels onder de zeespiegel bevindt, zijn ze voor ons kikkerlandje een sluimerende vijand.
Daar weet geodeet prof. dr. ir. Ramon Hanssen (TU Delft) alles van. Met gebruik van radarsatellieten bestudeert hij het dalen en stijgen van de Nederlandse bodem. Het leidde tot de bodemdalingskaarten van Nederland. Die zijn openbaar toegankelijk, zodat elke burger de stille ramp kan helpen voorzien. Maar gaan gebruikers verstandig met de kaarten om? En hoe worden de bodemdalingskaarten precies gemaakt? Tijdens de laatste lezing in de reeks "In kaart gebracht" legt Hanssen het uit.
Hoogte meten is weten
Zijn de dijken binnenkort aan verhoging toe? Beschadigt verzakking van de bodem de fundamenten van mijn huis? Voor beide vragen geldt: hoogte meten is weten. En hoe preciezer en vaker de bodemdaling of -stijging gemeten wordt, hoe beter men kan anticiperen op de toekomst. Maar hoogte vaststellen is makkelijker gezegd dan gedaan. De vraag is namelijk: hoogte, ten opzichte van wat?
De geodeet heeft daarvoor een ander referentiepunt nodig dan het ietwat lastig bereikbare geometrische middelpunt van de aarde. In Nederland wordt daarom sinds de achttiende eeuw de Nauwkeurigheidswaterpassing Nederland als referentie gebruikt: een punt dat doorloopt tot onder de zeespiegel van Nederland, en dat geodeten meten met een lange waterpas, of baak.
Geodeten gebruiken de baak om waterpassingen te doen: het meten van hoogteverschillen in de grond over tijd. Dat is een precieze methode, vertelt Hanssen, maar het gebruik ervan is tijdrovend. Pas na tientallen jaren kan het hoogteverschil van de baak afgelezen worden. Willen we de bewegingen écht begrijpen en voorspellen, dan moeten metingen veel vaker worden herhaald .
“Daar zie je de grote superioriteit van de satelliet als meetinstrument”, geeft Hanssen aan. Deze vliegt een continue baan rondom de aarde en neemt aan één stuk door foto’s met behulp van radars. Door dit beeldmateriaal ontvangen geodeten elke zes dagen nieuwe informatie over de hoogte van hetzelfde stukje land. Met de nieuwste apparatuur meten ze hoogte tot op de drie millimeter nauwkeurig! De opbrengsten van deze radartechniek bracht men in beeld in de bodemdalingskaart. Deze weergave van Nederland geeft een indicatie van hoe veel bepaalde stukken grond dalen, stijgen of stabiel blijven. Rode pixels tonen dalingen aan, blauwe stijgingen, en groene stabiliteit.
Toen de bodemdalingskaart 1.0 – de eerste versie – uitkwam, waren de reacties terecht enthousiast. Bodembewegingen meten terwijl het gebeurt, daar konden de meterslange baken van vroeger niet tegenop. Bovendien bevat de kaart informatie van duizenden meetpunten. Om een goede inschatting te geven van hoeveel een stuk bodem beweegt over een bepaalde tijd, laat de kaart de uitgerekende gemiddelden zien van al die meetpunten verspreid over heel Nederland. Bestaande kennis over risico’s van bodemdaling wordt zo bevestigd door nieuwe, behoorlijk betrouwbare data.
Dat biedt mogelijkheden voor ramppreventie. Hanssen noemt veengronden om dat te illustreren. Ongeveer duizend jaar geleden begonnen Nederlanders water weg te pompen uit veengebieden, waardoor er steeds meer zuurstof bij de veenresten op de bodem kwam. Het organische materiaal waaruit veen bestaat, vergaat. Maar de sloten niet. Dat betekent grote kans op overstroming. Het resultaat is dat het grondwaterpeil steeds meer naar beneden wordt bijgesteld, tot de grond uit eindelijk echt te drassig wordt om te gebruiken. Een ware plaats delict van bodemdaling, noemt Hanssen het. En dus een sluimerende ramp waarover dringend accurate data nodig is.
Kunnen we dan ook de nare gevolgen van bodemdaling indammen terwijl ze nu plaatsvinden? Dat is niet alleen mogelijk, maar gebeurt ook al. Hanssen geeft de Lauwersmeerdijk als voorbeeld, die op sommige plekken rood kleurde op de bodemdalingskaart. De dijk schoof inderdaad af, zo bleek uit onderzoek ter plaatse, en werd direct hersteld. Tot aan vandaag monitort Hanssen het Lauwersmeerdijk om instabiliteiten in de dijk op tijd te repareren.
De kaart die ze niet wilden maken
Nadat bodemdalingskaart 1.0 succesvol bleek, volgde al vlug de volgende versie. Die noemt Hanssen “de kaart die ze niet wilden maken”. Vanwaar deze onheilspellende bijnaam? Dat heeft te maken met het feit dat bodemdalingskaart 2.0 álle individuele meetpunten weergeeft in plaats van berekende gemiddelden. Hierdoor kan een onfortuinlijke gebruiker zomaar een donkerrood meetpuntje aantreffen op diens eigen woning! Maar zonder kennis over de context is zo'n datapuntje lastig op betrouwbaarheid te schatten. Was het risico op misinterpretaties en paniek het waard om al die data online beschikbaar te stellen?
Er zijn natuurlijk belangrijke redenen om dat wel te doen. Het is namelijk goed om de Nederlandse samenleving bewust te maken van het sluimerende probleem van bodemdaling. De middenweg is volgens Hanssen om de gebruikers goed te begeleiden bij het lezen van van de kaart. “Omdat kaarten vaak worden gezien als een objectieve weergave van de werkelijkheid, zien gebruikers hun hun eigen interpretaties ook snel als waarheid”, vertelt Hanssen. Daarom leest de disclaimer die hoort bij bodemdalingskaart 2.0: “Deze gegevens zijn niet geoptimaliseerd, en daarom niet geschikt, voor specifieke toepassingen”. Een mooi begin, maar als het aan Hanssen ligt gaan we toe naar een bodemdalingskaart die gericht laat zien wat de gebruiker wil weten, voorzien van de benodigde context voor een juiste interpretatie. Dan zou er niet één openbare kaart zijn voor alle Nederlanders, maar een specifieke bodemdalingskaart voor elke gebruiker. Bij goed gebruik kan dan enorm veel leed worden voorkomen.
Dit artikel van Malou van de Noort verscheen eerder bij Studium Generale Utrecht.