Fragiele staten verdienen de meeste aandacht, of niet? Gaat het om de fragiliteit van een staat of om de kwetsbaarheid van een samenleving? vraagt Jan Pronk zich af.
Stabiliteit is een voorwaarde voor ontwikkeling. Fragiele staten zijn instabiel. Boeren en industriëlen durven niet te investeren, buitenlandse ondernemingen en banken evenmin. De onzekerheden zijn te groot. Steeds minder mensen vinden werk. De inkomens en bestedingen dalen. De overheidsinkomsten stagneren, waardoor er minder middelen zijn voor onderwijs, gezondheidszorg en andere basisvoorzieningen. Zo ontstaat een negatieve spiraal. Die kan alleen van buitenaf doorbroken worden. Daarom verdienen fragiele staten in het kader van ontwikkelingssamenwerking meer aandacht en hulp dan andere landen. Als zij die niet krijgen is het risico groot, dat de instabiliteit en het geweld overslaan op buurlanden, op de regio en ook op stabiele landen in het Westen.
Er lijkt geen speld tussen te krijgen, maar toch is het een drogreden. Op zich is positieve aandacht voor fragiliteit en instabiliteit een stap vooruit ten opzichte van de tijd waarin dezelfde redenering leidde tot een tegenovergestelde conclusie: geef hulp pas wanneer een land stabiel is geworden, het geweld heeft uitgebannen, zijn zaakjes op orde heeft en goed wordt bestuurd. Voordat dit stadium is bereikt, heeft hulp geen effect. Maar die conclusie bleek rigide. Landen waren vaak niet in staat zelf uit het dal te klimmen en er kwamen meer fragiele staten bij. Bovendien golden humanitaire overwegingen: men kan mensen die het slachtoffer zijn van instabiliteit en geweld toch niet aan hun lot overlaten?