Naar een Europees parlementair stelsel
ACHTERGROND - Hoewel het Verdrag van Maastricht nog geen 25 jaren achter ons ligt, is de rol van het Europees Parlement (EP) langzaam aan nadien versterkt door een aantal verdragswijzigingen.
De verdragen van Maastricht, Amsterdam en Nice
In het Verdrag van Maastricht lag het primaat nog bij de regeringen van de lidstaten: art. 158 lid 2 bepaalde dat de regeringen van de lidstaten na raadpleging van het Europees Parlement, in onderlinge overeenstemming de persoon voordragen die zij voornemens zijn tot voorzitter van de Commissie te benoemen. Het EP werd dus geraadpleegd. Dat nam niet weg dat de voorzitter en de leden van de Commissie als college ter goedkeuring werden onderworpen aan een stemming van het EP. En pas na die goedkeuring werden de voorzitter en de leden benoemd!
In het Verdrag van Amsterdam werd deze regeling al weer ten faveure van het EP aangescherpt. Er werd toen aangegeven dat de lidstaten in onderlinge overeenstemming een voorzitter voordragen. Alsmede dat de voordracht door het EP wordt goedgekeurd.
Tot dan toe dus onderlinge overeenstemming tussen de lidstaten alsmede na Maastricht raadpleging van het EP en sinds Amsterdam goedkeuring door het EP.
Die onderlinge overeenstemming verdwijnt met het Verdrag van Nice. Toen werd de voordracht-bevoegdheid toegekend aan de Raad, met gekwalificeerde meerderheid. De goedkeuring door het EP bleef gehandhaafd.