een gastbijdrgae van Frans Kuijpers, eerder verschenen op zijn eigen weblog.
“Wij zouden graag zien dat gemeenten en verzekeraars nadenken hoe ze de instroom van malafide zorgbedrijven kunnen verlagen.” Het antwoord van officier van justitie Marjolein Verwiel en beleidsmedewerker bij het Openbaar Ministerie Timon van de Kraats op de vraag wat er gedaan kan worden om de zorgfraude te verminderen. Beiden staan: “bekend als de zorgfraudejagers van het OM”, zo lees ik in een artikel (betaalmuur) van Judith Spanjers en Klaas den Tek bij Follow the Money. Ik moest weer denken aan een passage uit het boek De steden de Mensen. Nederland 1850-1900 van Auke van der Woud.
Wat is er aan de hand? “Een berg geld, een versnipperde structuur, gebrekkig toezicht en onervaren bestuurders. Het is een ideale cocktail voor kwaadwillenden om hun slag in de zorg te slaan,” zo lees ik. En dat zien ze ook bij het Openbaar Ministerie. “We gaan ervan uit dat er met 10 procent van de 100 miljard euro die jaarlijks in de zorg omgaat, wordt gefraudeerd. Tien miljard euro op jaarbasis dus,” zo betoogt Van de Kraats.
Hoe die fraude werkt? “De hoofddaders maken gebruik van stromannen om zelf buiten beeld te blijven. Crimineel A – die wij kennen – schakelt persoon B, C en D in, die wij nog niet in beeld hebben. Die gaan naar de Kamer van Koophandel en starten zonder probleem een nieuw zorgbedrijf, dat vervolgens gaat declareren. Pas als de fraude aan het licht komt en we onderzoek gaan doen, merken we dat B, C en D door crimineel A worden aangestuurd.” Daarbij worden geregeld: “criminelen op de loonlijst (…) gezet (die) vervolgens krijgen uitbetaald, terwijl ze niet werken. Het contante geld van een criminele activiteit wordt daarmee legaal gemaakt.”
De oorzaak van het probleem: “te veel partijen gaan over een klein stukje van de geldstroom. Verzekeraars, gemeenten, de rijksoverheid: ze weten van elkaar niet precies wie wat wanneer doet. .. Daarbinnen kan een crimineel opereren zonder snel tegen de lamp te lopen.” Hoe dat kan? “We hebben met meer dan driehonderd gemeenten te maken. Als je in de ene gemeente wordt betrapt op fraude, ga je gewoon naar een andere toe. Gemeenten kunnen elkaar niet massaal waarschuwen. Daarbij is het nog maar de vraag of ze voldoende capaciteit en kennis hebben om fraude te bestrijden. Sommige gemeenten hebben niet eens een toezichthouder; anderen moeten soms in hun eentje honderden aanbieders controleren.”
‘De instroom van malafide zorgbedrijven verlagen’ dat zou het probleem verkleinen. Daar is geen speld tussen te krijgen. Maar hoe doe je dat? Dat begint, zo betoogt Verwiel met het checken van essentiële zaken: “googlen met wie je zaken doet. Zoek uit met wie je te maken hebt, ga kijken bij het pand waar het zorgbedrijf zit. Als je gaat trouwen, weet je ook met wie je in zee gaat; als je een huis koopt, wil je weten wie de verkoper is.” Dat lijkt eenvoudig maar biedt geen garantie. Zo eindigt, ondanks de controle met wie je gaat trouwen, 40% van de huwelijken in een echtscheiding. En ook een bedrijfspand zegt niet alles over het erin gevestigde bedrijf.
Zoals in de eerste alinea gezegd, moest ik denken aan een passage uit het boek De steden, de Mensen, Nederland 1850-1900 van Auke van der Woud. In het boek beschrijft hij de ontwikkeling van Nederland tussen 1850 en 1900. De periode dat de basis werd gelegd voor het Nederland zoals we het nu kennen. In 1850 was er, net zoals de afgelopen jaren, een bijna onbegrensd vertrouwen in de werking van de vrije markt. In navolging van Adam Smith was de algemene opvatting en overtuiging dat de markt er automatisch ervoor zorgde dat de bakker ons goed brood bezorgd en het meel niet deels vervangt door zaagsel. Een halve eeuw later dacht men er toch iets anders over. En dat beschrijft Van der Woud treffend:
“De staathuishoudkundige handboeken van 1850, 1860 leerde dat de economie zich logisch, systematisch, ordelijk ontplooit, omdat ontwikkeling het karakter van een natuur wet heeft. Het natuurbeeld dat daar impliciet bij hoorde was dat van de Ark van Noach, waarin alle dieren van de schepping vreedzaam bij elkaar waren. Aan het eind van de negentiende eeuw was echter in de hele westerse wereld zichtbaar wat bij de staatshuishoudkundigen van 1850 niet veel aandacht had gekregen: in de natuur leven ook roofdieren, parasieten en bloedzuigers. [1] In die vijftig jaar had de markt vaak voor inferieure producten gezorgd en voor ondernemers die trusts en kartels vormden en zo de prijzen van producten opdreven. Onze voorouders leerden dat Smith ernaast zat. Dat de markt met mensen die hun eigen belang najagen, niet automatisch tot een ideale wereld leidde. Dat een markt ook tot ‘parasieten’ kon leiden, tot misbruik van macht."
Eigenlijk precies dat gedrag dat in het Follow the Money artikel wordt beschreven.
Ja, dan kun je maatregelen gaan bedenken om ‘de instroom van malafide bedrijven’ te beperken. Dat kan en leidt tot bureaucratie, tot een flink controleapparaat om toe te zien op de naleving van de regels en tot bemensing van het Openbaar Ministerie om misbruik en fraude te vervolgen. Dat zal allemaal leiden tot minder fraude. Maar ook tot geklaag over de Bureaucratie, controle en inspectie. Want ja, daar leiden ook de goeden onder.
Een andere mogelijkheid is een einde maken aan het verdienmodel van de fraudeurs door de instroom van malafide bedrijven te voorkomen. Een einde maken door de zorg te ‘nationaliseren’. Dan is er geen mogelijkheid meer voor malafide zorgbedrijven om in te stromen Geen markt meer met bedrijven met andere belangen dan de zorg voor mensen. Belangen zoals het maken van winst en uitkering ervan aan de eigenaren of aandeelhouders. Geen mogelijkheid meer om crimineel geld wit te wassen door criminele vriendjes op de loonlijst te zetten. Maar geen controleapparaat om ‘instroom van malafide bedrijven’ te voorkomen. Sterker nog, inkoop en alle ermee gepaard gaande bureaucratie is in één klap overbodig. Dan hoeft er geen winst meer te worden gemaakt en uitgekeerd aan eigenaren en aandeelhouders. Dan moeten Verwiel en Van de Kraats zich op andere misdaden richten.
[1] Auke van der Woud, De steden de mensen. Nederland 1850-1900, pagina 382-383