Crosspost: Het nu volgende stuk verschijnt simultaan op Sargasso en GeenCommentaar.
Eigenlijk zouden in Fiji, het eilandenrijk in de Stille Oceaan dat in 2006 zijn meest recente militaire coup beleefde, uiterlijk dit voorjaar verkiezingen worden gehouden. Deze week ter verantwoording geroepen door enkele landen in de regio, liet sterke man Voreqe (Frank) Bainimarama echter weten nog een jaar of tien nodig te hebben om de hervormingen door te voeren, die eerlijke verkiezingen mogelijk maken. Het is natuurlijk ook een hele klus, zo’n kieswet herschrijven.
Bainimarama’s grootste probleem is dat zijn eigen etnische groep, de Indo-Fijiërs die ooit door de Britten geïmporteerd werden om op de plantages te werken, demografisch steeds verder in het nadeel raken. Dertig jaar geleden vormden ze meer dan de helft van de bevolking, nu is dat nog maar een derde. Ze wonen grotendeels in de steden, waar ze de handel domineren, terwijl de autochtone Fijiërs nog altijd het grootste deel van het land bezitten. In 2000 waren die de drijvende kracht achter een coup, die een gekozen regering van Indo-Fijise signatuur afzette.
Het curieuze is dat al die coups er waarschijnlijk nooit geweest waren, als Fiji niet zo gretig had meegedaan aan vredesmissies van de Verenigde Naties. Toen Fiji in 1970 onafhankelijk werd, telde het leger 200 man. Vanwege missies in de Sinaï en Libanon groeide het aan tot 3500. De eerste coup vond dan ook plaats, toen het leger terugkeerde van zijn missie in het Midden-Oosten en de soldaten niks te doen hadden. Het leger kondigde deze week aan haar rangen te willen versterken.