Venezolaanse cacao staat wereldwijd bekend als een product van de hoogste kwaliteit. Chocolademakers uit Europa beconcurreren elkaar meedogenloos om toegang te krijgen tot de Venezolaanse markt en zijn bereid aanzienlijke sommen geld neer te leggen voor dit unieke product. Desalniettemin brengt het land tegenwoordig niet veel meer cacao voort dan drie eeuwen geleden: minder dan één procent van de wereldwijde productie.
Al bijna een eeuw lang, tot op de dag van vandaag, is olie ’s lands voornaamste exportproduct. Ondanks uitgestrekte vruchtbare gronden kreeg de olie-industrie altijd voorrang van overheidswege en moest Venezuela zelfs voedsel importeren. Dictator op dictator wist zichzelf aan de macht te houden dankzij de enorme olieopbrengsten met als laatste incarnatie Hugo Chávez die de afgelopen jaren grootste sociale werken opzette, grotendeels gefinancierd door een almaar stijgende olieprijs.
De afgelopen maanden is de olieprijs echter sterk gekelderd, wordt Chávez in eigen land meer en meer veracht en zoekt de schreeuwdictator steun bij landen als China en Rusland die maar al te graag opstappen om hun invloed in Zuid-Amerika uit te breiden. Chávez zijn oplossing voor de noodlijdende cacao-industrie: de weinige private ondernemers overdonderen met controles, regelgeving en intimidatie.
Reeds voor de Tweede Wereldoorlog werden tal van cacaoplantages onder het bewind van Juan Vicente Gómez geconfisqueerd. Ambtenaren vergaarden vervolgens praktisch een monopolie over de sector terwijl de export van allesbehalve olie door een combinatie van regelzucht en tarieven werd tegengewerkt. De cacaoproductie daalde jaar op jaar. Onder Chávez namen de belemmering alleen maar toe. Waar, voordat Chávez aan de macht kwam, cacao-exporteurs vier formulieren moesten invullen om hun producten overzees te mogen verschepen worden zij nu geconfronteerd met maar liefst tweeënvijftig verschillende vergunningseisen.