ANALYSE - Sinds VVD en PvdA in 2012 samen zijn gaan regeren, is vaak een vergelijking gemaakt tussen Paars toen en nu. Daarbij valt overigens op dat we dit kabinet niet paars noemen, ook al is het dat in zuivere vorm: het mengen van blauw en rood leidt immers tot de kleur paars.
De kiezers
Hoe dan ook: die vergelijkingen zetten ons aan het denken. Zo schreef politiek commentator Tom-Jan Meeus in maart van dit jaar in NRC Handelsblad dat samenwerking tussen links en rechts in Nederland misschien wel per definitie tot weerzin van de kiezers leidt. De kiezer wil het misschien wel gewoon niet. Punt. Paarshaat, noemt Meeus dat. Hij stelt dat dit gevoel leidde tot de verpletterende verkiezingsnederlaag van de paarse partijen in 2002. Die openbaarde volgens Meeus ‘hoe paradoxaal, een diepe weerzin tegen de professionals: tegen politici die moeiteloos samenwerkten hoewel hun partijen, PvdA en VVD, elkaar sinds de jaren vijftig naar het leven stonden’.
Nou denk ik dat die verkiezingsnederlaag van de coalitie in 2002 een meer gelaagde verklaring verdient, maar Meeus heeft zonder meer gelijk dat de soepele, niet-ideologische manier waarop PvdA en VVD in de paarse jaren samenwerkten de partijen in de problemen bracht: ‘de verdwijning van de politiek’ of zelfs ‘het einde van de politiek’ werd het wel genoemd, het ontbreken van ideologische discussie in de coalitie, en door het dominante monisme van de regeringspartijen ook in het parlement.
Tijdens het eerste paarse kabinet had VVD-fractieleider Bolkestein nog voor voldoende, precies afgepaste reuring gezorgd met zijn stellingnames tegen het kabinetsbeleid, op dossiers als de uitbreiding van de NAVO, de toekomst van Europa en natuurlijk het migratie- en integratiebeleid. Maar als het erop aan kwam, in de Tweede Kamer, steunde hij het kabinet altijd. Deze strategie, die de VVD-achterban en in zekere zin ook die van de PvdA uitstekend bediende, werd en wordt alom bewonderd, soms vergezeld van hevig knarsetanden, dat wel. Maar Bolkestein vertrok in 1998 als partijleider en tijdens Paars II stapte niemand in het gat. De politiek werd steeds matter en saaier, en erger: andere invalshoeken dan het door de coalitie gesloten compromis werden niet meer gehoord. Veel mensen voelden zich niet meer vertegenwoordigd en raakten teleurgesteld. Het was zonder twijfel één van de zaken die Paars opbrak, en je zou het Paarshaat kunnen noemen. Treft het huidige kabinet onvermijdelijk datzelfde lot? Dat zal de komende tijd, nu de economie aantrekt, pas duidelijk gaan worden.
Frits Bolkestein en Diederik Samsom vergeleken
Een andere interessante vergelijking betreft diezelfde Bolkestein. Want als Bolkestein dat zo knap deed in de jaren 1994-1998, waarom doet Diederik Samson dat dan nu niet ook gewoon? De PvdA-leider kan, omdat VVD-er Rutte aan het hoofd staat van het kabinet, gemakkelijker dan Rutte’s partijgenoten in de Kamer afstand nemen van impopulaire beslissingen en zo het PvdA-profiel scherper neerzetten. Net zoals Bolkestein dat met het eerste kabinet-Kok deed. Wat weerhoudt Samson?
Die vraag stelde Wouter Bos zich in zijn column in de Volkskrant in oktober vorig jaar, getiteld ‘Diederik Bolkestein’ Bos wijst erop dat teveel afstand dodelijk kan zijn, zeker als beide coalitiepartijen het doen. Dat is precies wat er gebeurde toen Pim Fortuyn in de zomer van 2001 de aanval inzette op Paars. Maar de belangrijkste reden voor Samson om uiterst voorzichtig te zijn met het doen van ‘een Bolkesteintje’ is volgens Bos dat Samsons achterban er niet tegen zal kunnen. Hij schrijft: ‘De kern van Bolkesteins strategie is dat hij bereid was een nederlagenstrategie uit te voeren: veel blaffen en uiteindelijk niet bijten. Ik denk dat rechtse achterbannen dat uiteindelijk veel makkelijker pruimen dan linkse achterbannen. Een rechtse politicus die tegen linkse politici blaft is al snel een held. Rechtse politiek is ook zoveel ontspannener dan linkse politiek dat het geluid, de inspanning, al gewaardeerd wordt; ook als er geen resultaat is. Maar een linkse politicus die wel blaft maar niet bijt, is bij de eigen achterban snel gezien.’
Maar Bos vergeet wel een belangrijk punt: de rechtse kiezer is misschien minder veeleisend, maar kon in de paarse jaren nergens anders heen. Bolkestein was de rechtse buitenboordmotor van het kabinet, en rechtser dan hij was er simpelweg niet. Dus dat hij wel blafte en uiteindelijk niet beet, vonden de rechtse kiezers misschien best erg, maar ze konden er niets aan doen, er was geen alternatief. Hoe anders is dat tegenwoordig. En dat geldt ook voor Samson: als hij dingen belooft die hij niet waarmaakt, weet de linkse kiezer wel waar hij heen moet. Op de linkerflank staan Roemer en de nieuwe politieke ster Jesse Klaver klaar om hen in de armen te sluiten. En er is ook nog D66, van oudsher het ‘redelijk alternatief’ voor teleurgestelde PvdA-kiezers.
De rol van D66
Dat brengt ons bij een derde belangrijk verschil tussen Paars toen en nu: de rol van D66 in de paarse coalitie tussen 1994 en 2002. Deze dagen moeten VVD en PvdA het dus zonder 3e partij doen. De vraag is hoeveel verschil dat maakt. Zou de huidige coalitie het electoraal beter doen als de twee regeringspartijen D66 of een andere 3e partij erbij hadden genomen? Die vraag is lastig te beantwoorden natuurlijk. Daarvoor moeten we weten hoe belangrijk D66 was voor het succes van het eerste paarse kabinet. De sociaal-liberalen waren van doorslaggevend belang bij de totstandkoming van Paars in de formatie van 1994, maar gold dat ook tijdens de rit? D66-ers hebben zelf altijd gezegd dat ze in het kabinet een belangrijke bemiddelende rol speelden, in elk geval tijdens Paars I. En PvdA-prominenten hebben dat altijd bevestigd op momenten dat het ze goed uitkwam, zoals tijdens de kabinetsformatie van 1998. Toen moest D66 overgehaald worden om weer mee te doen, hoewel de gedecimeerde partij niet meer nodig was voor de meerderheid. Kok en Wallage vertelden in die tijd graag hoe een 3e partij in een coalitie goed is voor de onderlinge verhoudingen, bij wijze van buffer of smeerolie. En die verhoudingen waren in het eerste paarse kabinet inderdaad uitstekend geweest.
Maar voor succesvolle bemiddeling door D66 tijdens Paars I is niet veel bewijs te vinden, om eerlijk te zijn. De uitzondering is de belangrijke rol van D66-minister Wijers: alle betrokkenen uit die tijd, inclusief premier Kok, zijn het erover eens dat hij op sociaal-economisch gebied met zijn deskundigheid en vernieuwende voorstellen op cruciale momenten het vastgelopen debat tussen PvdA en VVD kon lostrekken. Maar al met al lijkt het moeilijk vol te houden dat Paars I een succes was vanwege de driepartijen-constellatie. Daar komt bij: de verhoudingen binnen het huidige kabinet schijnen prima te zijn. Daar ligt in elk geval niet de oorzaak voor de beroerde peilingen voor de beide coalitiepartijen. Dus wat zou een 3e partij hebben kunnen bijdragen aan de staat van VVD en PvdA anno 2015? Het enige dat ik kan bedenken is letterlijk het bezetten van het midden. Na vier jaar Paars ving D66 in 1998 de electorale klappen op, terwijl PvdA en VVD elk zetels wonnen. Met een derde partij in het midden is het makkelijker om naar links en naar rechts te hangen. Was dat de redding voor Rutte en Samson geweest?
Dit artikel van Klaartje Peters verscheen eerder bij Het Montesquieu Instituut. Klaartje Peters (1969) schrijft over politiek en bestuur. Op 24 september a.s. verschijnt van haar hand ‘Een doodgewoon kabinet. Acht jaar Paars 1994-2002’.