“Een onderdeel van de Nederlandse consensusdemocratie is dat de verdeling van posten als de vice-voorzitter van de Raad van State, de voorzitter van de Eerste Kamer en de voorzitter van de Tweede Kamer gebeurt op basis van een proportionele verdeling tussen partijen. Het is niet zo dat de coalitie alle posten bezet, maar dat dit soort functies tussen alle partijen worden verdeeld, waarbij rekening wordt gehouden met hun onderlinge grootte.”
Dat leren standaard-politicologieboekjes ons: eerlijke verdeling van belangrijke functies. De Nederlandse verzuilde democratie zou daarmee aansluiten bij wat in Oosterrijk Proporz-demokratie heet en in Belgie particratie wordt genoemd. Belangrijke functies worden verdeeld onder alle partijen. Dat is verkieslijker dan het Amerikaanse winner takes it all systeem, waarbij de grootste partij alle benoemingen controleert: van voorzitter van het Huis van Afgevaardigden tot postrondbrenger op het ministerie van Health en Human Services. To the victor the Spoils.
Maar is dit echt zo? Laten we eens kijken naar de vier centrale voorzittersfuncties in ons politieke systeem: de voorzitter van de ministerraad (de premier), de voorzitter van de Eerste Kamer, de voorzitter van de Tweede Kamer en de vice-voorzitter van de Raad van State (de belangrijkste adviseur op het gebied van kabinetsformaties en wetgeving).
Als we kijken naar de daadwerkelijke data lijkt dit niet het geval te zijn dat dit proportioneel wordt verdeeld tussen partijen: hier zie je dat tussen 1921 en 1925 drie van deze voorzitterschappen in handen waren van de katholieken. De vierde positie (vice-voorzitter Raad van State) gaat naar de liberalen, die toen minder zetels hadden dan de anti-revolutionairen, christen-historici en sociaal-democraten. In de periode 1939-1940 bezat de CHU drie van de vier posities, terwijl ze minder zetels had dan anti-revolutionairen,sociaal-democraten en de katholieken. Tussen 1959 en 1971 levert de katholieke KVP de premier, de vice-voorzitter van de Raad van State en de voorzitter van de Tweede Kamer. Haar anti-revolutionaire en christelijk-historische bondgenoten krijgen niets toegeworpen van de oppermachtige katholieken. Ook de oppostionele sociaal-democraten staan met lege handen. In 1980 levert het CDA alle posities behalve de voorzitter van de Tweede Kamer. Tussen 1989 en 1990 levert het CDA zelfs ieder van deze vier posities. “We run this country” zei een vertegenwoordiger van die partij toen. In 1998 is het duidelijk dat een kabinet zonder Christen-democraten aan de macht is. De sociaal-democraten leveren dan drie van de vier posities. Kortom: er zijn te veel concentraties van voorzitterschappen in de handen van een partij, dat er geen sprake kan zijn van een proportionele verdeling.
Daarom heb ik een model gemaakt van hoe een echt proportionele verdeling zou zijn geweest. Het uitgangspunt is dat als een positie vrij komt (dezelfde momenten als de posities vrijkwamen in de werkelijkheid) de partij die het meest “recht” heeft op de positie deze krijgt. Dat is dat de verdeling zo proportioneel mogelijk wordt als deze partij de positie krijgt (alsof het restzetels zijn). Alleen de premier is anders, deze wordt wel in de verdeling mee genomen, maar wordt toegewezen aan de grootste regeringspartij.
Wat valt er op? De sociaal-democraten leverden in werkelijkheid geen enkel voorzitterschap voor de oorlog, maar hebben wel recht op een positie voor 1945. De partij was te revolutionair om mee te mogen doen in de Christelijk-liberale baantjesmachine. Terwijl verschillende partijen het premierschap hadden voor de oorlog was er maar een partij die daar echt aanspraak op kon maken: de katholieken. Ten slotte: de CHU leverde voor de oorlog veel posities, maar hadden daar geen recht op. De partij was te klein om aanspraak te maken op zelfs maar de voorzitter van de Eerste Kamer. Na de oorlog zien we dat lange tijd (1952-1971) de KVP en de PvdA zoveel groter dan de andere partijen dat zij exclusief aanspraak maken op de voorzitterschappen. Beide partijen hebben ruim een-derde van de kiezers achter zich: de andere partijen komen nauwelijks boven de 10% uit. Tussen 1972 en 1989 ruilen de PvdA, het CDA en de VVD voorzitterschappen uit. Pas in 1997 komt de eerste nieuwe partij binnen in het systeem: D66 levert de Eerste Kamervoorzitter. In 2002 volgt de LPF (die aanspraak zouden hebben op de voorzitter van de Tweede Kamer). In 2009 volgt de SP (voorzitter Eerste Kamer).
Slechts in 41% van de gevallen geeft mijn proportionele model een “correcte” verspelling. Dat geeft aan dat inderdaad in Nederland deze voorzitterschappen niet proportioneel werden verdeeld.
[cmon]
Reacties (4)
De voorzitter van de ministerraad (de premier dus) lijkt me niet een baantje dat gelijkelijk onder partijen wordt verdeeld. Die moet je dan dus ook niet meetellen. En verder
is de praktijk altijd anders dan de theorie. Lijkt me geen verrassing.
Overigens: de grafiekjes zijn niet leesbaar.
@1: Moet je er even op klikken, om in te zoomen.
@topic: het zou geen kwaad kunnen ook de bewering “Het is niet zo dat de coalitie alle posten bezet, maar dat dit soort functies tussen alle partijen worden verdeeld” eens te onderzoeken. Niet alleen worden de baantjes zelden buiten de coalitie vergeven, maar bovendien maken nooit alle partijen kans, maar slechts drie (de establishmentspartijen CDA, PvdA en VVD). Dat geldt trouwens ook voor verreweg de meeste andere door Den Haag te vergeven baantjes (burgemeesters, CvdK ed.) die zeker niet proportioneel worden toegewezen aan alle partijen.
Het zou nog een stuk leuker worden als je de particratie in z’n geheel bekijkt: zo is er in Nederland geen enkel openbaar ambt meer.
In de praktijk worden alle openbare ambten vergeven aan partijleden, terwijl ze wettelijk open zouden moeten staam voor iedere burger.
En kijk eens naar de niet-openbare of quasi openbare ambten: voorzitterschappen van commissies, lichamen en autoriteiten.
Geen lid van een partij: geen (quasi-)openbaar ambt voor je!
Geld trouwens ook voor de media. Daar kom je zonder partijkaart niet binnen. Ook al zijn het z.g. particuliere bedrijven. Maar binnen de journalististiekopleidingen weet men wel voor welke partij je moet kiezen voor welke carriere. Wil je over economie schrijven wordt lid van de VVD, wil je schrijven over politieke zaken dan dien je lid te worden van de PvdA, maar als je over onderwijs wil schrijven dan loont het de moeite om lid te worden van D’66.
Leestip: Niet spreken met de bestuurder van Gerard van Westerloo.