RECENSIE - door Hans van Eyghen (PhD, Vrije Universiteit Amsterdam)
Waarheid is altijd beter. Deze boude claim vormt de kern van wat Maarten Boudry in zijn boek Illusies voor gevorderden. Of waarom waarheid altijd beter is (Uitgeverij Polis) betoogt. Wie het boek leest, merkt dat Boudry deze claim niet echt beargumenteert. Hij argumenteert hoogstens dat waarheid meestal beter is en laat enkele illusies met beperkte impact toe. Boudry gebruikt de term ‘illusie’ min of meer als synoniem voor ‘onwaarheid’. In een wereld waar waarheid (meestal) beter is, is geen plaats voor illusies. Boudry geeft drie argumenten: de catch 22 van illusies, de meeste illusies hebben geen nut, en illusies die nut lijken te hebben, hebben dat in feite niet. In wat volgt bespreek ik deze drie argumenten. Ik eindig met enkele algemene opmerkingen over het boek.
De catch 22 van illusies
Boudry’s belangrijkste argument tegen onwaarheid noemt hij de catch 22 van illusies.[1] Boudry merkt op dat het onmogelijk is onwaarheden voor waar aan te nemen. Zelfs als er nuttige illusies zouden zijn (wat Boudry ontkent in zijn tweede argument), is het onmogelijk deze voor waar aan te nemen wanneer men weet dat ze illusies zijn en nuttige illusies kunnen hun nut niet uitoefenen als ze niet voor waar worden aangenomen. Als we Boudry’s argument reconstrueren lijkt hij te stellen dat een nuttige illusie de mens voor twee keuzes stelt, of zij verwerpt de illusie of zij neemt hem aan. In het eerste geval heeft ze vanzelfsprekend geen baat van de illusie. In het tweede geval ook niet omdat ze weet dat de illusie niet waar is (het is nu eenmaal een illusie).
Cruciaal voor het argument is dat onwaarheden geloven onmogelijk is voor wie weet dat het onwaarheden zijn. Boudry beargumenteert deze stelling niet uitvoerig, toch is ze niet zonneklaar. Tegenvoorbeelden zijn socialisatie en brainwashing. Iedereen kan wellicht voorbeelden bedenken van processen waardoor iemand iets kwam te geloven door haar sociale omgeving. Een huwelijk met iemand uit een andere geloofsgemeenschap kan leiden tot bekering. Een verandering van omgeving door verhuizing kan ervoor zorgen dat je nu dingen gelooft die je voorheen voor onwaar hield. Verder tonen vele verhalen over sektes dat sekteleiders er behoorlijk goed in slagen mensen te overtuigen van onwaarheden door brainwashing. Zo slaagde de leider van Heaven’s Gate erin zijn volgelingen te overtuigen dat aliens hen zouden oppikken als ze maar op het juiste moment zelfmoord pleegden.
Deze tegenvoorbeelden zijn anekdotisch. Er is echter ook empirisch bewijs. Jennifer Nooney en James Mclenon beschrijven een aantal ervaringen van antropologen tijdens veldwerk. Eén antropoloog, Bruce Grindall, beschrijft hoe hij tijdens een ceremonie van de Sitala een lijk zag oplichten en dansen.[2] Antropologe Tanya Luhrmann bestudeerde moderne heksen in het Verenigd Koninkrijk. Zij merkte op dat de heksen praktijken hadden ontwikkeld om dingen te gaan geloven. De heksen moedigden elkaar aan om zich bepaalde zaken (zoals de werkelijkheid van magie) voor te stellen en claimden dat ze na verloop van tijd overtuigd raakten van de waarheid ervan. Zoals vele antropologen geloofde Luhrmann de heksen niet op hun woord en probeerde ze deze praktijken zelf uit. Ze merkte bij zichzelf dat ook zij zaken die ze voordien als absurd beschouwde ging geloven.[3]
Er is geen reden om te denken dat technieken zoals deze niet kunnen gebruikt worden om bewust nuttige illusies te gaan geloven. Boudry zou kunnen reageren dat in dit soort situaties mensen niet echt onwaarheden gaan geloven of dat ze zichzelf slechts kortstondig kunnen overtuigen. Los van het feit dat dit antwoord ad hoc lijkt, geeft het gedrag van mensen die gesocialiseerd of gebrainwasht zijn in een bepaald geloof genoeg reden om te denken dat hun overtuiging erg diep gaat. In dit boek verwijst Boudry veelvuldig naar (islamitische) zelfmoordterroristen. Doorheen het boek lijkt dit zijn favoriete voorbeeld van hoe vele illusies helemaal niet nuttig zijn. Nu zijn een niet aanzienlijk deel van terroristen bekeerlingen die tot geloof kwamen na verandering van hun situatie of door socialisatie. Het is aannemelijk dat tenminste sommigen van hen radicaal islamitisch geloof als onwaarheid beschouwden vóór hun bekering. Toch werden ze bereid voor deze onwaarheid te sterven.
Onnuttige illusies
Het leeuwendeel van Boudry’s boek bestaat uit een overzicht van kwalijke illusies. Ik noem er hiervan twee. In lijn met Boudry’s eerdere werk zijn de vermeende illusies waar hij het meeste aandacht aan geeft religie en homeopathie.
De kwalijke gevolgen van religie zijn legio volgens Boudry. Ik noemde al islamitisch terrorisme. Andere voorbeelden die Boudry noemt zijn het weigeren van bloedtransfusies door Jehova’s getuigen, de psychologische terreur van het geloof in de hel, gedwongen doopsels door Spaanse kolonisatoren, heksenverbrandingen, mensenoffers door de Azteken en zelfdestructief gedrag om goden gunstig te stemmen. Het voornaamste kwalijk gevolg van homeopathie is, volgens Boudry, dat het een ‘gateway-drug’ is. Toegeven aan homeopathie zou de poort openzetten tot andere effect-loze of gevaarlijke therapieën.
Het grootste probleem met deze voorbeelden is dat Boudry nergens in het boek een poging doet om aan te tonen dat ze effectief illusies (i.e. onwaarheden) zijn. Hij neemt probleemloos aan dat alle religies en alle homeopathische behandelingen illusies zijn zonder daarvoor argumenten te geven. Hij stelt zich tevreden met pedante opmerkingen aan het adres van religie en homeopathie (Boudry reduceert bijvoorbeeld homeopathische behandelingen systematisch tot verdund water). Hiermee scoort Boudry misschien bij zijn leespubliek maar het verzwakt zijn betoog. Dat beide illusies zijn is verre van zonneklaar. Nochtans tonen Boudry’s verwijzingen dat het ook anders kan. Hij verwijst onder anderen naar Herman Philipse, Paul Cliteur en Dirk Verhofstadt die wel de moeite namen om argumenten tegen religie te formuleren.[4] Zij erkennen dat concluderen tot de onwaarheid van religie op zijn minst enige argumentatie vereist. Boudry geeft die niet.
Een ander probleem is dat Boudry bijzonder selectief is bij de keuze van zijn voorbeelden. De bovengenoemde wandaden van religie zijn welbekend. Boudry zegt echter niets over andere effecten van religie. Wikipedia meldt dat vrijwel alle studies naar de effecten van religie op fysieke gezondheid een positief effect zagen.[5] Ook is er bewijs voor een positief effect van religie op mentale gezondheid, al leidt religie ook tot meer angst voor de dood.[6] Het punt over het vermeend hellend vlak van homeopathie wordt zelfs helemaal niet gestaafd met voorbeelden.
Het grootste probleem met Boudry’s centrale claim is dat er geen duidelijke link is tussen het vermeende kwalijk effect van deze vermeende illusies en hun waarheidswaarde. Zeker in het geval van religie is het niet duidelijk of religie andere gevolgen zou hebben als het waar is, dan als het onwaar is. Verder zijn er voldoende waarheden met kwalijke gevolgen. Boudry verwijst zelf naar het niet-bestaan van Sinterklaas. Deze waarheid heeft bij veel kinderen tot verdriet geleid. Een waarheid met ernstigere gevolgen is bijvoorbeeld dat moreel goed gedrag vaak niet beloond wordt.
Nuttige illusies
Boudry’s laatste argument stelt dat vele illusies die vaak als nuttig worden gezien dat in feite niet zijn. Eén illusie die hij uitvoerig bespreekt is het bekende placebo-effect. Hoewel een placebo nemen wel degelijk positieve effecten kan hebben, wegen deze volgens Boudry niet op tegen de negatieve effecten. Het geven van placebo’s leidt makkelijk tot een vertrouwensbreuk tussen arts en patiënt of tussen ouder en kind. Een tweede voorbeeld is fictief. Boudry verwijst naar Robert Nozick’s gedachte-experiment van de ervaringsmachine. Boudry gaat akkoord met Nozick dat de meesten niet in de ervaringsmachine zouden stappen, ook al zou dit leiden tot geluk. De reden is dat mensen smachten naar authenticiteit en dus naar waarheid. Ook hier wegen de voordelen dus niet op tegen de nadelen.
Boudry’s argumentatie is inductief. Hij besluit uit zijn bespreking van een aantal vermeend nuttige illusies dat de meeste illusies wellicht niet nuttig zijn. Het is vaak niet duidelijk hoeveel voorbeelden nodig zijn voordat een algemene conclusie getrokken kan worden. Toch is Boudry’s repliek het beste deel van zijn boek. Hij argumenteert hier overtuigend dat veel vaak gehoorde argumenten voor deze illusies geen steek houden.
Enkele algemene opmerkingen
Van de drie argumenten die Boudry geeft is er slechts één overtuigend. Het lijkt dus alsof Boudry zijn stelling dat waarheid altijd beter is niet hard kan maken. Andere problemen met het boek zijn Boudry’s meanderende stijl en het gebrek aan structuur. De drie argumenten (op het catch 22 argument na) zijn verspreid doorheen het boek te vinden. Boudry’s argumentatie wordt ook voortdurend onderbroken door allerlei voorbeelden en uitweidingen die weinig ter zake doen.
Nog storender is Boudry’s misleidende voorstelling van filosofische ideeën. Zo vermeldt hij bij zijn bespreking van William James’ Will to Believeniet dat James beoogde te argumenteren dat men het recht heeft zich in geloof te laten leiden door andere factoren dan bewijs. Alvin Plantinga’s suggesties over het mogelijk bestaan van een door God ingepland cognitief mechanisme worden weggezet als een bovennatuurlijke seinpost die tussen onze oren is ingepland.[7] Verder is Boudry niet erg welwillend wanneer hij verwijst naar Stefan Paas en Rik Peels, die schreven dat ‘de voorrang die velen aan waarheid verlenen onhandig en soms zelfs wreed’ is.[8] Wie het boek van Paas en Peels leest, merkt dat ze met dit citaat eerder evidentialisme, waar elk geloof moet gestaafd worden door bewijs, op het oog hebben.[9]
Concluderend
Mijn eindoordeel over Boudry’s boek is dus niet positief. Van zijn argumenten is slechts één overtuigend en hij verliest zichzelf in anekdotes en karikaturale voorstellingen van zijn tegenstanders. Men kan van populair wetenschappelijke boeken misschien niet dezelfde strakke argumentatie als van academische artikels verwachten, maar ook niet-academische lezers verdienen beter.
Deze recensie van Hans van Eyghen (Phd, Vrije Universiteit Amsterdam) verscheen eerder op Bij Nader Inzien.
[1] Boudry verwijst met deze term naar de roman van Joseph Heller. Net als bij het hoofdpersonage in de roman laten nuttige illusies (gesteld dat ze bestaan) geen goede keuze. In elk van beide opties verliezen illusies hun nut.
[2] James McClenon and Jennifer Nooney, “Anomalous Experiences Reported by Field Anthropologists: Evaluating Theories Regarding Religion,” Anthropology of Consciousness 13, no. 2 (2002): 55.
[3] T. M. Luhrmann and Tanya M. Luhrmann, Persuasions of the Witch’s Craft: Ritual Magic and Witchcraft in Present-Day England (Oxford: Blackwell, 1989).
[4] Herman Philipse bespreekt uitgebreid argumenten voor en tegen religie. Hij erkent dat ernstige filosofen religie niet als onwaar beschouwen en formuleert argumenten waarom ze (volgens hem) ongelijk hebben. Zie: Herman Philipse, God in the Age of Science: A Critique of Religious Reason, ed. Herman Philipse (Oxford: Oxford University Press, 2012).
[5] Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Religion_and_health.
[6] Kevin Flanelly biedt een goed overzicht van studies naar de verhouding tussen religie en mentale gezondheid. Kevin J. Flannelly, Religious Beliefs, Evolutionary Psychiatry, and Mental Health in America: Evolutionary Threat Assessment Systems Theory, vol. 1 (Dordrecht: Springer, 2017).
[7] Maarten Boudry, Illusies Voor Gevorderden, of Waarom Waarheid Altijd Beter Is (Antwerpen: Uitgeverij Polis, 2015), 25.
[8] Ibid., 100.
[9] Paas en Peels schrijven: “[E]en obsessie met vermeende ‘waarheid’ [zal] in conflict komen met andere waarden zoals het in stand houden van religieuze praktijken en motivaties. Stefan Paas en Rik Peels, God Bewijzen: Argumenten Voor En Tegen Geloven (Amsterdam: Balans, 2013), 76.