Grote variatie in stemgedrag oppositie tijdens Rutte-IV

Foto: Tweede Kamer Schermafbeelding Debat gemist stemmingen 18-10-2022

ANALYSE - gastbijdrage van Tom Louwerse, eerder verschenen bij Stuk Rood Vlees

In het publieke debat is terecht aandacht voor de ruwe omgangsvormen in het parlementaire debat. Persoonlijke beledigingen en verdachtmakingen gelden als een teken van sterke politieke polarisatie. Dat biedt echter maar een gedeeltelijk beeld van de verhouding tussen coalitie en oppositie. Allereerst omdat het parlementaire debat slechts een gedeelte van het representatieve werk betreft, maar ook omdat de retorische polarisatie zich toch vooral laat gelden door en ten aanzien van enkele van de rechtse oppositiepartijen – met Forum voor Democratie als meest bekende voorbeeld.

In dit stuk kijk ik niet naar wat de parlementariërs zeggen, maar hoe ze stemmen. Dat biedt een zicht op een ander, maar belangrijk, deel van het parlementaire werk. Uit een analyse van hun parlementaire stemgedrag komt naar voren dat oppositiepartijen onder Rutte-IV heel uiteenlopend stemmen. Niet alleen inhoudelijk, maar ook in de mate waarin hun stemgedrag onderscheidend is van de regering en de coalitiepartijen.

Steun voor wetgeving

Allereerst kunnen we kijken naar de wetsvoorstellen van de regering die onder Rutte-IV in stemming zijn gebracht. Ik laat de begrotingswetten daarbij buiten beschouwing. Het verwerpen van wetsvoorstellen van de regering is een duidelijk manier voor oppositiepartijen om zich af te zetten tegen het regeringsbeleid. Toch zien we over het algemeen veel steun voor wetgeving onder oppositiepartijen. Partijen als Volt, PvdA en GroenLinks en ook de eenpitters Den Haan en Gündoğan steunen ruim 9 op de 10 wetsvoorstellen van de regering. Bij DENK, SP en PvdD gaat het om ongeveer 8 op de 10, en voor BIJ1 iets minder dan 7 op de 10. Bij de oppositiepartijen die je rechts van de regering zou kunnen plaatsen zien we iets lagere percentages, vooral bij Forum (steun voor minder dan de helft van de wetsvoorstellen). PVV, JA21 en Van Haga steunen zo’n 7 op de 10 wetsvoorstellen. Bij Omtzigt, SGP en BBB betreft het pakweg 8 op de 10 wetsvoorstellen. Ter vergelijking staan in onderstaande figuur ook de cijfers voor Rutte-III, waarbij we redelijk vergelijkbare patronen terugzien.

© Stuk Rood Vlees Tom Louwerse Steun-wetgeving

Nu zijn niet alle wetsvoorstellen even politiek gevoelig. Sommige wetsvoorstellen worden afgedaan als hamerstuk en die heb ik sowieso buiten beschouwing gelaten, maar er zijn ook wetsvoorstellen die unaniem worden aangenomen. Als we die buiten beschouwing laten, dan blijven de percentages steun voor wetgeving relatief hoog voor de meeste partijen, maar bij sommige partijen die al minder vaak steun gaven daalt het percentage nog verder: Forum steunde minder dan 3 op de 10 niet-unaniem gesteunde wetsvoorstellen, en ook voor PVV en Van Haga ligt dit net boven de 5 op de 10. Onder de linkse oppositiepartijen zien we vooral relatief weinig steun bij BIJ1 (iets meer dan 5 op de 10).

© Stuk Rood Vlees Tom Louwerse Steun-wetgeving-in-niet-unanieme-stemmingen

Hier zien we dus een zeer divers beeld van de mate waarin oppositiepartijen wetgeving van het kabinet steunen: sommige, vooral linkse oppositiepartijen, stemmen heel vaak voor die wetgeving. Aan de andere kant staan partijen als Forum, PVV, Van Haga en in mindere mate BIJ1 die dit veel minder vaak doen.

Voorstellen van oppositie- en coalitiepartijen

Nu betreft wetgeving maar een klein gedeelte van het totaal aan stemmingen in de Tweede Kamer. De meeste stemmingen gaan over moties, op afstand gevolgd door amendementen. Veel van die voorstellen worden ingediend door oppositiepartijen. Hoe stemt men daarover in de Tweede Kamer?

© Stuk Rood Vlees Tom Louwerse Steun-voorstellen-naar-indiener

Voorstellen van coalitiepartijen in de Tweede Kamer worden vaak gesteund door die coalitiepartijen zelf en ook door veel linkse oppositiepartijen. Ook BBB, Omtzigt en SGP steunen die moties en amendementen vaak. Dat zijn natuurlijk meestal geen voorstellen die een serieuze bijsturing van het kabinetsbeleid vragen, maar door de steun van de coalitie wel vaak succesvolle manieren om punten te agenderen en een beetje bij te sturen. Met name onder de radicaal-rechtse oppositie zien we minder vaak steun voor deze moties en amendementen.

Als een linkse partij de eerste indiener is van een motie of amendement, kan deze heel vaak rekenen op de steun van (andere) linkse oppositiepartijen. Ook BBB en Omtzigt stemmen relatief vaak voor deze moties en amendementen. Coalitiepartijen steunen oppositievoorstellen minder vaak – dat is geen nieuw verschijnsel – maar voor CU en D66 geldt dat zij ongeveer de helft van de moties en amendementen van linkse indieners steunen.

Moties en amendementen van rechtse oppositiepartijen krijgen vooral vaak steun van (andere) rechtse oppositiepartijen. Daar zit wel behoorlijk wat variatie in (bijv. Omtzigt steunt minder dan 7 op de 10 voorstellen en rechtse oppositiepartijen), maar dat is wellicht begrijpelijk als je bedenkt dat het ook gaat over voorstellen van bijvoorbeeld Forum om abortus te beperken, door te gaan met gaswinning in Groningen en geen verblijfsvergunningen te geven aan Oekraïners. Linkse oppositiepartijen steunen voorstellen van rechtse oppositiepartijen niet erg vaak; alleen Denk en SP komen boven de 50% steun uit. Ook de regeringspartijen steunen deze moties en amendementen weinig (zo rond de 2 op de 10) en ook minder vaak dan voorstellen van de linkse oppositiepartijen.

Onderscheidend en geloofwaardig

De analyse laat dus een zeer diverse oppositie zien. Met name sommige linkse oppositiepartijen steunen vaak wetgeving van de regering en hun eigen voorstellen weten, weliswaar minder frequent maar toch nog regelmatig, steun te verwerven van in ieder geval een deel van de coalitie. Het recent door de regering overgenomen PvdA/GroenLinks-voorstel voor een prijsplafond in de energierekening is daar een sprekend voorbeeld van. Een voordeel van een dergelijke opstelling voor oppositiepartijen is dat ze daarmee soms (belangrijke) punten kunnen binnenhalen, zeker als hun steun in de Eerste Kamer noodzakelijk is. Het nadeel is dat ze – in ieder geval in termen van parlementair stemgedrag – minder onderscheidend zijn ten opzichte van de regeringspartijen. Daardoor is voor kiezers bij de volgende verkiezingen ook minder duidelijk wat er zou veranderen als deze partijen aan het roer komen.

Aan het andere uiterste zien we partijen als Forum, PVV en Van Haga die relatief vaak tegen wetgeving stemmen, voorstellen van coalitiepartijen vaak verwerpen en hun eigen voorstellen juist vaak verworpen zien door de coalitie en linkse oppositie. Forum en PVV zijn door veel andere partijen uitgesloten van coalitiedeelname en dat zien we ook terug in hun gedrag: zij hebben weinig te winnen bij constructieve oppositie en gaan ‘vol op het orgel’. Hun probleem daarbij is dat ze daarmee wel heel onderscheidend zijn, maar binnen het evenredige en gefragmenteerde Nederlandse politieke landschap nauwelijks een geloofwaardig alternatief kunnen bieden, omdat ze na eventuele verkiezingen weer samen zouden moeten werken met partijen als CDA en VVD om een meerderheidscoalitie te kunnen vormen.

Het is in een gefragmenteerd en evenredig politiek systeem als het Nederlandse dus lastig om als oppositiepartij een onderscheidend en tegelijkertijd geloofwaardig alternatief te bieden. Regeringen veranderen nooit geheel van (partij)samenstelling en de partijen die de meeste kans lijken te maken op toekomstige regeringsdeelname zijn ook die oppositiepartijen die wetsvoorstellen van de huidige regering al relatief vaak steunen. Kiezers die echt ander beleid willen, kunnen weliswaar uitwijken naar meer radicale oppositiepartijen, maar het is niet de verwachting dat die partijen electoraal sterk genoeg zullen zijn om een regering te vormen. De Nederlandse kiezer heeft een keuze uit een breed scala aan (oppositie)partijen, maar de invloed op de regeringssamenstelling is in de praktijk beperkt.

 

Verantwoording

De bovengenoemde analyses zijn uitgevoerd op basis van de Dutch Parliamentary Behaviour Dataset, welke het stemgedrag van politieke partijen in de Tweede Kamer omvat. De meeste analyses omvatten de stemmingen sinds het aantreden van Rutte-IV t/m 6 oktober 2022 (in totaal 2710 stemmigen, waarvan 2435 over moties, zo’n 186 over amendementen, 59 over wetsvoorstellen van de regering, 12 over initiatiefwetten en 16 over begrotingswetten). Deze dataset wordt ieder jaar bijgewerkt; de nieuwste data komt eind dit jaar beschikbaar.
De DPBP maakt gebruik van de door de Tweede Kamer ontsloten data. Het ontsluiten van deze data voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek werd voor de periode na 2017 mede mogelijk gemaakt door het Profileringsgebied Political Legitimacy van de Universiteit Leiden en als onderdeel van het project ‘Who opposes?’ (Projectnummer: VI.Vidi.195.020) dat gefinancierd is door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk onderzoek.

Reacties (1)

#1 Cerridwen

Interessant. Er lijkt een subtiele verschuiving naar links te hebben plaatsgevonden tussen Rutte III en IV. Wellicht veroorzaakt doordat het kabinet voor een meerderheid in de eerste kamer PvdA en GL nodig heeft.