ACHTERGROND, LONGREAD - De zeemeermin is waarschijnlijk het meest aansprekende zo niet populairste fabelwezen dat er bestaat. Net als de centaur is het een ‘androcefaal’, half mens half dier, maar in tegenstelling tot de mythische centaur (al komt de Fenicische visachtige godin Atargatis als mythisch wezen een eind) vindt de zeemeermin haar oorsprong hoogstwaarschijnlijk in onjuiste waarnemingen van de doejong of Indische zeekoe, één van de zeedieren die vroeger door vissers en zeelieden aangezien werd voor een vreemdsoortig creatuur dat nu eenmaal thuishoorde in de chaos die oceaan heet. Daarnaast bestaat er ook nog de ichtyocentaur (vissencentaur), maar dit terzijde.
Hoewel al in de 16e eeuw anatomisch redelijke correcte afbeeldingen van zeekoeien bestonden – bijvoorbeeld van Guillaume Rondelet in zijn vissenboek van 1558 – bleek het geloof in zeemeerminnen hardnekkig.
In de romantische 19e eeuw maakte men het helemaal bont toen er verhalen opdoken over zeemeerminnen die op een rots aan de kust bevallig hun haren kamden, zoals in 1809 toen de Schotse miss MacKay voor de kust van Caithness een zeemeermin waarnam die haar kapsel aan het bijwerken was, hetgeen bevestigd werd door de plaatselijke schoolmeester Munro die het voorval vermeldde in een brief aan de respectabele krant The Times, die het bericht zonder schroom plaatste.
De populariteit van de zeemeermin leidde vanaf de 18e eeuw tot de nodige falsificaties. Mensen waren maar al te graag bereid om op kermissen of zelfs in serieuze musea als het British Museum, uiteraard tegen betaling, een tentoongestelde zeemeermin of -man te gaan bezichtigen.
Om aan die mogelijkheid tegemoet te komen werden er eenvoudigweg zeemeerminnen geconstrueerd door het bovenlichaam van een aap of soms zelfs van een redelijk volgroeide menselijke foetus op ingenieuze wijze vast te maken aan het staartgedeelte van een vis. Deze constructen waren over het algemeen niet langer dan één meter en hadden weinig weg van de bloedmooie wezens zoals de prerafaëlieten die graag schilderden of uit films als ‘On Stranger Tides’, de vierde rolprent uit de serie ‘Pirates of the Caribbean’, waarbij de feminiteit van een nymfomaan wordt gekoppeld aan de vraatzucht van een piranha.
Maar soms werden er ook organismen uit zee gevist die moesten doorgaan voor een zeemeermin, zoals het ‘Boeronees Zeewijf’ dat in 1712 verstrikt raakte in de netten van een visser, op de wal in een tobbe met water werd gedaan en daar nog vier en een halve dag in leven bleef. En soms werd er een kunstmatig construct opgevist dat op de één of andere manier te water was geraakt.
De bekendste en best gedocumenteerde falsificatie is wel het object dat in 1822 in de wateren rond Japan werd opgevist en bekend staat als ‘The Feejee Mermaid’.
De FeeJee zeemermin
In januari 1822 kruiste het Engelse vrachtschip ‘Pickering’ onder bevel van de uit Boston afkomstige kapitein Samuel Barrett Edes in het zuidwestelijke gedeelte van de Pacific. Edes had zojuist de volledige bemanning gered van een gezonken Nederlands oorlogsschip en zette nu koers naar Batavia om de bemanning af te zetten en in de hoop een beloning op te strijken. Tijdens een pauze in de onderhandelingen hierover loopt de kapitein tegen een gedroogde zeemeermin op.
Het schepsel zou in 1810 door Japanse vissers voor de kust van Japan zijn opgevist (het verhaal dat de zeemeermin afkomstig zou zijn uit de wateren rond de toen mysterieuze Fiji-eilanden is veel later verzonnen om de geschiedenis meer cachet te geven) en verkocht zijn aan Hollanders. Samuel Edes twijfelt geen moment aan de authenticiteit van de zeemeermin en bedenkt haar te kopen met het geld dat hij van de Hollanders hoopt te krijgen. Van de gierige regering in Batavia krijgt hij echter geen cent en de kapitein neemt een drastisch besluit, want hij gelooft heilig in de zakelijke opbrengst van een investering in het creatuur.
Hij verkoopt de ‘Pickering’, waar hij voor éénzevende deel eigenaar van is, inclusief cargo, zonder de hoofdeigenaar, de Engelse reder Stephen Ellery, te raadplegen. De verkoop brengt zesduizend Amerikaanse dollars op en voor vijfduizend Spaanse dollars, een klein fortuin, koopt hij het onooglijke creatuur van nauwelijks een meter lang. Als gewoon passagier op een ander schip reist Edes vervolgens naar Londen. Op een tussenstop in Kaapstad organiseert hij vast een tentoonstelling om de kosten van de overtocht te drukken, en met veel succes. Ene dr Philip, vertegenwoordiger van de London Missionary Society aldaar, schrijft in een brief aan de London Philantrophic Gazette de woorden: “I have always treated the existence of this creature as fabulous, but my skepticism is now removed“. Zijn reactie zou exemplarisch blijken voor bijna iedereen die de zeemeermin in Kaapstad had aanschouwd.
In september 1822 arriveert de kapitein met zijn zeemeermin in London. Na enkele problemen met de douane (wat moet je met zo’n ding ? Onder welke bepalingen valt een zeemeermin eigenlijk ?) treft Edes maatregelen om zijn aankoop ten toon te stellen en dit lukt door een zaaltje te huren van het ‘Turf Coffeehouse’ in St James’s Street. De kapitein laat de bekende tekenaar George Cruikshank een affiche ontwerpen en diens tekening is tot op heden de meest betrouwbare afbeelding van de oorspronkelijke Feejee Mermaid.
De in een glazen stolp tentoongestelde zeemeermin bleek niet minder dan een sensatie die elke dag tussen de drie- en vierhonderd mensen bezocht werd à raison van een shilling per persoon. Hoewel de toenmalige wetenschappers voornamelijk sceptisch waren, schreef in oktober 1822 in het gezaghebbende ‘Gentleman’s Magazine’ ene dr Rees Price, die het object uit de stolp had mogen nemen om het te onderzoeken, dat de Feejee Mermaid duidelijk een ‘novel species’ was en dat de oude geleerden uit de zestiende en zeventiende eeuw gelijk hadden: zeemeerminnen bestonden echt.
Toch viel de zeemeermin al in november 1822 overtuigend door de mand. William Clift, een gerespecteerd wetenschappelijk anatoom en zoöloog, onderzocht het creatuur minutieus en kwam tot de volgende conclusies. De schedel (met haar) en het torso, inclusief borsten, waren afkomstig van een vrouwelijke orang-oetan en de kaak en tanden van een baviaan. Het visgedeelte, dat op ingenieuze wijze aan het torso was vastgemaakt, was afkomstig van een grote zalm.
Kapitein Edes haastte zich na de verklaring van Clift om enkele wetenschappelijke dilettanten in te huren die verklaarden dat de zeemeermin wel degelijk echt was. Niettemin leidde een artikel van Clift in de Morning Herald het (tijdelijke) einde van Edes’ zeemeermin in. Het bezoekersaantal aan de Londense tentoonstelling begon te dalen en op 9 januari 1823 werd de tentoonstelling in het ‘Turf Coffeehouse’ gesloten. Vanaf dat moment ging de zeemeermin ‘on tour’ in de provincies, maar met weinig succes, achtervolgd door steeds meer publicaties die beweerden dat het creatuur nep was. Niettemin bleef nog genoeg volk toestromen die de Feejee Mermaid weleens in het echt wilde zien.
De lotgevallen van de zeemeermin tussen 1825 tot 1842 zijn onbekend. Bovendien wordt de geschiedenis steeds complexer aangezien er meer constructen opduiken die de Feejee Mermaid genoemd worden en willen meeliften op de reputatie van het origineel.
Museumstuk bij brand verloren?
Maar voor de Feejee Mermaid was een tweede leven weggelegd. In 1842 duikt zij in Boston op. Kapitein Samuel Edes was rond 1842 overleden en de zeemeermin geërfd door zijn zoon, die in zijn vaders natte voetsporen was getreden. Ook Edes jr stelde het object ten toon waar het de belangstelling wekte van Moses Kimball, de eigenaar van het in 1841 geopende Boston Museum aan Tremont Street. Kimball kocht de zeemeermin van Edes jr, want hij rook bergen geld. Het reisde naar New York naar zijn latere vriend en succesvolle zakenman Phineas Taylor Barnum (van het latere Barnum & Bailey Circus) waarmee hij op 18 juni 1842 een overeenkomst sloot.
Kimball bleef eigenaar van het construct en Barnum zou het voor $ 12,50 per week huren. Barnum doopte het schepsel ‘The Feejee Mermaid’ (in die spelling in plaats van ‘Fiji’, al komt de schrijfwijze ‘Fejee’ ook voor) en gebruikte het als lokkertje voor zijn museum in New York. Hiervoor had hij een semi-frauduleuze reclamecampagne opgezet. Barnum overtuigde het publiek middels diverse artikelen (b.v. ‘A short history of Mermaids’, dat nota bene geschreven was door de oude kapitein Samuel Edes en via zijn zoon in de handen van Barnum was gekomen) van de echtheid van de zeemeermin en huurde voor een week de Concert Hall op Broadway af om het creatuur in eerste instantie ten toon te stellen.
De tentoonstelling werd een groot succes en na deze week verplaatste Barnum haar naar zijn New Yorkse museum. In 1845, toen de New Yorkers uitgekeken waren op de zeemeermin, stuurde Barnum het creatuur ‘on tour’ door de zuidelijke staten van de VS en in 1859 nam hij het zelfs mee naar Londen, waar de zeemeermin wederom grote belangstelling trok alsof er nooit een vernietigend onderzoek had plaatsgevonden . Hierna kwam de Feejee Mermaid terug in het museum van Kimball dat in 1865 tot de grond toe afbrandde.
Over het uiteindelijke lot van de zeemeermin lopen de meningen uiteen. Al snel ging het gerucht dat de mermaid gered was door ene prof. F.W. Putnam. In 1897 doneerde de erfgenamen van Moses Kimball haar aan het Harvard University’s Peabody of Ethnology and Archeology, waar het nog steeds berust. Echter, dit creatuur lijkt in het geheel niet op de oorspronkelijke Feejee Mermaid van kapitein Edes. Het meest aannemelijk is dat de ruim vijftig jaar oude en gedroogde en dus zeer brandbare zeemeermin de vlammen van de brand van 1865 niet heeft overleefd.
De ware identiteit vsn de FeeJee Mermaid
Naast het feit dat de kans dat zeemeerminnen en -mannen ooit echt bestaan hebben vrijwel nihil is (alleen al de combinatie van een zoogdier en een eieren leggende vis is hoogst onwaarschijnlijk) bleek dus al snel dat de Feejee Mermaid een hoax was, een broodjeaapverhaal. Resteert de intrigerende vraag wat het precies is geweest. Een kunstig fraude-object of toch iets anders.
We gaan er gemakshalve van uit dat de Feejee Mermaid inderdaad rond 1822 uit Japanse wateren is opgevist. Er zijn weinig redenen om aan het logische verhaal te twijfelen. Nederlanders van de VOC verbleven van 1641 tot 1853 in Japan op Deshima, een eilandje in de baai van Nagasaki, en de zeemeermin kan best door vissers aan deze Hollanders verkocht zijn waarna het later in Batavia terechtkwam.
Japanners waren van oudsher via hun eigen folklore bekend met het verschijnsel zeemeermin. Japanners maakten deze zeemeerminnen na ten behoeve van reizende Japanse freakshows en griezelkabinetten en ze werden later ook speciaal gemaakt om door te verkopen naar het westen. In 1823 verwierf koning Willem I van Jan Cock Blomhof, pakhuismeester en later opperhoofd van de Nederlandse factorij op Deshima, vier exemplaren, afkomstig uit een serieuze verzameling Japanse etnografica. Dat de Feejee Mermaid uit deze verzameling afkomstig was, is mogelijk, maar geheel speculatie.
De Japanse folklore kent twee soorten zeemeerminnen of -mannen: de Amabie (アマビエ), een viscreatuur op drie benen die of een overvloedige oogst of een epidemie voorspelt, en de Ningyo (人魚), de menselijke vis, die meer voldoet aan het westerse beeld van een zeemeermin. Met name vissers geloofden werkelijk in het bestaan van dit schepsel, dat op zich symbool stond voor een lang leven. Het vangen van een Ningyo echter werd afgeraden, want dat zou stormen en ongeluk brengen. Een in een net verstrikte geraakte Ningyo moest dan ook direct worden teruggegooid. Een aangespoelde Ningyo voorspelde oorlogen en andere calamiteiten. Mensen konden veranderen in Ningyo’s als zij bijvoorbeeld verboden wateren betraden, zoals het ongelukkige exemplaar dat nog steeds bewaard wordt in Fujinomiya in de zogenoemde Tenshou-Kyousha Shrine.
Het is goed mogelijk dat de Ningyo model heeft gestaan voor de Feejee Mermaid. In het toch al van rituelen stijf staande Japan was ook het hele visserijgebeuren omgeven met ceremonies die veiligheid en een goede vangst moesten garanderen. Het behoorde tot de traditionele ambachten van de vissers om een gelukbrengende Ningyo te construeren uit het bovenlichaam van een aap en het onderlichaam van een vis.
Een derde mogelijkheid waarop de Feejee Mermaid geïnspireerd kan zijn is niet zo waarschijnlijk en puur speculatief, maar wel zo aardig. Het gaat hierbij om Ama’s (海女), vrouwelijke duikers die, net als zeemeerminnen, met ontblote borsten in het water doken teneinde parels, zeewier en andere bruikbare zaken van de zeebodem op te duiken. Ik ken geen Japans, maar misschien is de overeenkomst met het woord Amabie (zie boven) niet toevallig. De eerste berichten over Ama’s dateren van rond 750 AD en volgens de overlevering zouden ze afstammen van zeevarende ‘zigeuners’ uit de Aziatische zeeën. De Ama’s bestaan nog steeds, maar zijn inmiddels een toeristische attractie geworden. Ze gaan tegenwoordig kuis gekleed in een lang, wit en onpraktisch gewaad.
Er worden nog steeds creaturen gefabriceerd die de naam Feejee Mermaid dragen, maar nu als curiositeit en hoofdzakelijk bestaande uit papier maché. Vooral Engelse badhotels schijnen hier dol op te zijn. Maar je weet het natuurlijk nooit: een broodjeaapverhaal kan zichzelf altijd opnieuw uitvinden.
Reacties (1)
Leuk weetje:
Zeemeerminnen worden meestal afgebeeld met schubben en een horizontale staartvin. Dat kan niet, want vissen hebben altijd een verticale staartvin.
Zoogdieren zoals walvissen hebben een horizontale staartvin. Maar zoogvissen hebben nooit schubben.