Mark Rutte (clichémannetje tenslotte) had vorig jaar een lekker beeld te pakken met zijn uitspraak dat de overheid geen geluksmachine is. Dat beeld nemen Cretien van Campen en Jeroen Boelhouwer over in de bijdrage vandaag op Sociale Vraagstukken, waarmee ze hun SCP-bundel ‘Sturen op Geluk’ presenteren.
Ze keren hem alleen om: De overheid is allang, nog steeds en voortdurend een geluksmachine.
‘Sturen op geluk’ laat dat zien aan de hand van een reeks aan projecten en beleid van gemeenten, scholen en zorginstellingen. Het is een bonte hoeveelheid, maar een ding valt direct op. De ‘doelgroepen’ van het geluksbeleid hebben vrijwel allemaal zorg nodig: kinderen, zieken, ouderen en sociaal zwakkeren. Dat lijkt logisch – voor volwassenen die geen probleem hebben, hoef je je als overheid of maatschappelijk middenveld niet te gaan uitsloven. Maar bij geluk gaat die vlieger niet op. Je hoeft niet ziek te zijn, of op school te zitten om ongelukkig te zijn.
Blijkbaar ‘stuurt’ de overheid vooral ‘op geluk’ bij groepen aan wie ze toch al aandacht besteedt. Nu bedoelde Mark Rutte met zijn machinemetafoor niet zozeer dat de overheid de zwakkeren moet laten zitten, maar dat succes en welbevinden in het leven primair een eigen verantwoordelijkheid is. Het lijkt er vooral op dat het onderwijs, de zorg en het welzijn aan het sleutelen zijn aan hun doelstellingen – en dat de notie van geluk daarbij helpt. Wat niet slecht is; het sluit aan bij de trend om de ervaring van de afnemers van zorg en onderwijs centraal te stellen.
De enige doelgroep in ‘Sturen op Geluk’ die niet noodzakelijk zit te wachten op de zorg van de overheid, zijn de ongelukkige werknemers. ‘Positieve interventies’ maken volgens Onno Hamburger en Ad Bergsma mensen op de werkvloer gelukkiger, wat weer tot betere resultaten en grotere voldoening zorgt. Bijzonder om te lezen, omdat de volgorde traditioneel (en intuïtief) omgekeerd is: goed werk maakt gelukkig. Vandaar dat mensen ongelukkig zijn in ongezonde organisaties en bedrijven waar het slecht mee gaat – daar kun je immers je werk niet goed doen.
Emeritus hoogleraar Ruut Veenhoven, grondlegger van het Nederlandse geluksonderzoek, schreef een meer inleidend hoofdstuk, met daarin de basics van zijn geluksconcept. Ik interviewde Veenhoven afgelopen najaar voor De Grote Verwenning. Bij het opbreken vroeg ik aan hem of geluksonderzoek gelukkig maakt. ‘Onderzoek doen, dat maakt gelukkig’, was zijn antwoord. Het is evident dat zijn eigen geluk niet het doel van Veenhovens werk is. Het is een bijproduct.
Dat is de paradox: goed werken heeft als bijproduct geluk, maar je gaat beter werken als je je goed voelt. Ik vind de ontboezeming van Veenhoven uiteindelijk van de meeste realiteitszin getuigen. Geluk is onmisbaar, terwijl het verdwijnt zodra als je er een doel van maakt.
Is dat bijgeloof?
Hoe komt het dat de positieve psychologen en beleidsmakers daar geen last van hebben?
En wat betekent het eigenlijk dat geluk daardoor steeds meer een politiek thema wordt?