De RMO adviseerde onlangs demissionair minister Leers om categorisering naar etniciteit af te schaffen. Beleidsadviseur Arjen Verweij pleit voor het tegenovergestelde: om achterstanden te bestrijden en onrechtmatigheden te kunnen vaststellen is en blijft etnische categorisering onontbeerlijk.
In de buitenwijken van Parijs, de zogeheten banlieues wonen – althans volgens de officiële Franse statistieken – geen etnische minderheden of allochtonen. Frankrijk kent geen hoge werkloosheid of criminaliteit onder specifieke etnische groepen. Er bestaat ook geen discriminatie bij toetreding tot de arbeidsmarkt. Ten minste, op papier. Want Frankrijk registreert geen herkomstgroepen. In Frankrijk wonen slechts Fransen et les étrangers. Op basis van nationaliteit is het niet mogelijk om allochtone groepen te identificeren: die groepen hebben namelijk gewoon een Frans paspoort. Frankrijk is dus – op papier – het gedroomde land voor de RMO.
De werkelijkheid is natuurlijk volstrekt anders: de banlieues zijn échte ghetto’s, no-go-areas die we in Nederland niet hebben. De werkloosheid is er extreem hoog, evenals de criminaliteit. Er is sprake van een bedroevende leefbaarheid, zowel als het gaat om de kwaliteit van de woningen als om de kwaliteit van de woonomgeving. Er vindt red-lining plaats, dat wil zeggen dat mensen geen baan of lening krijgen als ze uit zo’n gebied afkomstig zijn. De bevolking bestaat er eerst en vooral uit niet-westerse allochtonen. En dat is ook precies het beeld dat er breed bestaat: de banlieues zijn ‘zwarte’ wijken met grote maatschappelijke problemen.
Dit Franse voorbeeld bewijst in mijn ogen dat stigmatisering op straat plaatsvindt, daar heb je geen statistiek voor nodig. Maar feiten en statistieken heb je wel nodig om misstanden aan de kaak te stellen, vooroordelen te weerleggen, beleid te ontwikkelen, bij te stellen en te evalueren.
Geknoei met nationaliteit
Etnische herkomstgegevens zoals we die nu in Nederland kennen (gebaseerd op geboorteland en geboorteland van de ouders) waren in de jaren tachtig nog niet gangbaar. Arbeidsvoorziening verzamelde bijvoorbeeld uitsluitend informatie over de nationaliteit van werkzoekenden en presenteerde vervolgens gegevens over aantallen ingeschreven en bemiddelde werkzoekenden van Surinaamse en Antilliaanse komaf, groepen die je op basis van nationaliteit niet kon (en kan) identificeren. Alle Antillianen hadden destijds immers per definitie de Nederlandse nationaliteit, terwijl dat voor zo’n 95 procent van de Surinaamse bevolkingsgroep gold.
Men legde dus onder de variabele nationaliteit andere informatie vast die blijkbaar noodzakelijk was voor de uitvoering. De medewerkers van Arbeidsvoorziening vulden toentertijd de administratieve systemen met andere gegevens dan die er formeel gevraagd werden, namelijk nationaliteit. Sterker gezegd: er werd geknoeid en het was onduidelijk wat de inhoud van de variabele nu daadwerkelijk was. In ieder geval verschilde die inhoud per intaker of bemiddelaar. Gegevens waren kortom onbetrouwbaar en onnauwkeurig. Men verzamelde zogenoemde ‘gevoelige gegevens’ – want dat zijn herkomstgegevens volgens de wet – op onzorgvuldige wijze en legde die vast in persoonsregistraties.
Om hieraan een eind te maken is in het begin van de jaren negentig een standaard ontwikkeld om herkomst vast te stellen. Met inachtneming van de grenzen die het juridische kader bood koos men ervoor om geboortelandgegevens van de persoon in kwestie en van diens beide ouders te gebruiken als indicatoren voor de vaststelling van etnische herkomst. Dit soort gevoelige persoonsgegevens mochten slechts worden verzameld en vastgelegd wanneer dat voor de beleidsuitvoering nodig was.
Negeren – maatschappelijke tweedeling en sociale instabiliteit
Recentelijk las ik een notitie over jeugdwerkloosheid waarin een betrekkelijk geruststellend beeld van de hoogte van de jeugdwerkloosheid werd geschetst. De jeugdwerkloosheid bevindt zich namelijk weer op het langetermijn evenwicht van twee keer de gemiddelde werkloosheid. Dit wekt de suggestie dat er dus niets aan de hand is. De realiteit is anders: niet-westerse jongeren zijn twee tot drie maal vaker werkloos dan autochtone jongeren (Surinamers 2,7 keer meer; Turken 2,9 keer meer; Marokkanen 3,1 keer meer en Antillianen 3,5 keer meer). Als je dat combineert met het inzicht dat niet-westerse groepen ruimtelijk geconcentreerd wonen in de grote steden en daarbinnen in bepaalde (concentratie-)wijken, dan wordt duidelijk dat de maatschappelijke werkelijkheid helemaal niet zo geruststellend is. Werkloosheid concentreert zich sterk bij bepaalde bevolkingsgroepen en in bepaalde gebieden.
Als je dat niet ziet, of wilt zien, dan lost dat de problemen niet op. Sterker, het vergroot de problemen: op den duur levert het negeren van dit soort ontwikkelingen in de samenleving bedreigingen op in termen van maatschappelijke tweedeling, samenhang en wellicht zelfs sociale instabiliteit.
Ik ben daarom van mening dat etnische categorisering nodig is en nodig blijft: om achterstanden te bestrijden en om onrechtmatigheden (discriminatie) te kunnen vaststellen. Dit staat los van welk gevoerde beleid dan ook. Ongeacht of je je doelstellingen via specifieke of via generieke instrumenten wilt bereiken.
Bij specifiek beleid is het helder dat je dit soort stuurinformatie nodig hebt. Je streeft je beleidsdoel – integratie – na via beleid dat zich specifiek op de doelgroep van het beleid richt. Die doelgroep moet je dus zichtbaar kunnen maken. Maar ook een generieke aanpak – mainstreaming – vraagt informatie om vast te stellen of iedereen, ongeacht geslacht, leeftijdscategorie of etnische herkomst wel profijt heeft van het gevoerde beleid en of iedereen wel in voldoende mate wordt bereikt. Bovendien veranderen niet de doelen van het beleid, maar alleen de manier waarop die doelen worden nagestreefd. Om vast te kunnen stellen of je je beleidsdoel (integratie, participatie) realiseert, is nog steeds adequate beleidsinformatie nodig. Daarom dient men achtergrondgegevens als geslacht, leeftijd én geboorteland te verzamelen. Dat is de plicht van de overheid als zij serieus beleid voert en zich wil laten afrekenen op haar resultaten.
Mensen zelf laten kiezen waar ze bij horen werkt niet
Om bruikbaar te kunnen zijn dient die informatie ook van goede kwaliteit te zijn, neutraal en objectief dus. Mensen zelf laten kiezen waar ze bij willen horen (zoals bijvoorbeeldHam en van der Meer bepleiten) lijkt misschien sympathiek, maar het werkt niet. Niet als een evenredige maatschappelijke positie het beleidsdoel is en zelfidentificatie (het antwoord op de vraag tot welke categorie iemand zich rekent) tot selectiviteit leidt.
Als je mijn moeder, die binnenkort tachtig wordt, vraagt tot welke leeftijdscategorie ze zichzelf rekent, zal ze vol overtuiging en buitengewoon blijmoedig antwoorden ‘tot de jeugdigen’, en dat meent ze ook. Best schattig, maar als basis voor beleid is die informatie niet de meest geschikte, om het maar eens eufemistisch uit te drukken. Dan is geboortejaar toch betekenisvoller.
Iets soortgelijks geldt bij herkomst: als beter geïntegreerde allochtonen zich eerder als autochtoon identificeren en als een evenredige participatie het beleidsdoel is, zal je per definitie je doel nooit halen. Concreet betekent dit dat als hoger opgeleide allochtonen zich als autochtoon en lager opgeleiden (en drop- outs) zich als allochtoon identificeren de onderwijsachterstand van allochtonen per definitie blijft voortbestaan (de ‘succesvollen’ tellen immers mee als autochtoon). Met dat soort informatie is niemand gebaat: het beleid niet, maar de groepen die het betreft zelf zeker ook niet. Onderzoek in het begin van de jaren negentig toonde aan dat dit soort mechanismen zich daadwerkelijk voordeden.[i]
Etnische categorisering maakt achterstanden zichtbaar
Mijn standpunt is helder: om scherp te kunnen zien heb je een goede bril nodig. Als je die etnische bril weggooit, levert dat slechts een mistig beeld op en daar ontwikkel je geen adequaat beleid mee. En ook de maatschappelijke werkelijkheid is er niet mee gediend: achterstanden en problemen blijven onzichtbaar
Etnische identificatie en categorisering zijn geen doel op zich maar een middel om de samenleving via statistieken inzichtelijk te maken en als basis te gebruiken voor ontwikkeling, bijstelling en evaluatie van beleid.
Eén en ander laat onverlet dat herkomst geen allesbepalende factor is of meer is, maar slechts één van de relevante kenmerken. In een superdiverse samenleving, waarin Marokkaanse havo-meiden meer overeenkomst hebben en voelen met autochtone havo-meiden dan met hun Marokkaanse grootmoeders, verliezen eendimensionale indelingen zoals etnische herkomst, geslacht en leeftijd hun betekenis. Ze blijven echter als achtergrondkenmerken onmisbaar.
Als we de etnische identificatie en classificatie – de etnische bril – zouden afschaffen, zijn feitelijke achterstanden van etnische groepen niet langer zichtbaar, is achterstelling niet meer vast te stellen en wordt onderzoek naar de maatschappelijke positie, de ontwikkeling in de tijd daarin en naar bijvoorbeeld voorkeuren onmogelijk. En daar is niemand mee gebaat: het beleid niet, wetenschap en kennis niet, de Nederlandse samenleving als geheel niet en zeker ook de afzonderlijke etnische groepen zelf niet. Jeugdwerkloosheid los je ook niet op door leeftijd niet langer te registreren.
Arjen Verweij publiceerde over etnische identificatie en classificatie ( onder andere Rob Bijl & Arjen Verweij, 2012 , Measuring and monitoring immigrant integration in Europa, Den Haag: SCP). Hij is momenteel adviseur onderzoek en kennis bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit artikel is gebaseerd op het co-referaat dat hij uitsprak tijdens een discussiebijeenkomst over de publicatie ‘De etnische Bril’ van Marcel Ham en Jelle van der Meer.
[i] Zie bijvoorbeeld: A.O. Verweij en Th. Roelandt, 1991, Identificatie van allochtonen, een haalbaarheidsanalyse, Rotterdam en A.O. Verweij, 1997, Vaststelling van etnische herkomst in Nederland, Rotterdam.
Reacties (11)
Plus
“Werkloosheid concentreert zich sterk bij bepaalde bevolkingsgroepen en in bepaalde gebieden”
Ik heb niet de indruk dat dat nieuws is. Kansarmen en achterbuurten zijn van alle tijden. Vroeger woonden er ‘asocialen’ nu ‘allochtonen’. Overheidsbeleid voor deze groepen komt nooit verder dan wat gerommel in de marge. Als de economie meezit gaat het iets beter met deze groep, of ervaren we minder last van ze. Bij een recessie worden ze als eerste getroffen. Prachtig als we de registratie keurig op orde hebben. Houden we weer wat ambtenaren aan het werk. Maar wat gaat daar in de praktijk het voordeel van zijn?
Een deel wordt natuurlijk gecreerd.
Je plaats ze gespreid over het hele land, en ze verhuizen zelf naar de buurten omdat het goedkoop woont en er meer mensen van hun afkomst zitten.
Probleem dat daardoor ontstaat is dat ze minder integreren, geen Nederlands onder elkaar spreken en eigenlijk hun eigen hoekje maken weg van de rest.
Er zijn genoeg uitzonderingen, die wel in de stad tussen andere Nederlanders blijven of gaan wonen en met de buurt meedoen.
Het helpt ook niet dat zelfs de mensen die hier al generaties leven gewoon geen buurt contact meer hebben omdat TV en computer veel interessanter is.
Probleem licht op meerdere vlakken, allochtonen voelen zich buitengesloten, autochtonen reiken niet veel contact uit.
++
No-go-areas los je niet op met registratie, dat los je op met een gummi-knuppel in de nek van het tuig, ongeacht afkomst.
Ah, het geweld als oplossing van alle problemen.
ja joh, kijk je geen A-Team?
Heb je ook voorbeelden van een succesvolle implementatie van dit beleid?
De overheid moet opkankeren
De werkelijkheid is natuurlijk volstrekt anders: de banlieues zijn échte ghetto’s, no-go-areas die we in Nederland niet hebben.
Die zouden we hier ook hebben als we een stad zo groot als Parijs hadden en dezelfde banden (ontstaan in de tijd van het kolonialisme) hadden met Noord-Afrika.
Goed stukkie maar wel een beetje wollig