Een zwarte bladzijde in de forensische neerlandistiek

Foto: cc commons.wikimedia.com CassetteTypes1

COLUMN - Het nieuwe boek Vrienden van Tim Krabbé gaat over zijn relatie met Ferdi E., de moordenaar van Gerrit-Jan Heijn, maar omdat het boek 800 pagina’s telt gaat het ook heel even over neerlandici:

En natuurlijk moet ik denken aan die daderanalyse, gemaakt door echte wetenschappers (psychiaters, psychologen, neerlandici) die op een bende van vier of vijf wees (ze hadden het immers over ‘wij’ in die brieven) waarbij, ‘gezien het veelvuldig gebruik van verkleinwoordjes’, ook een vrouw moet zijn.

Het is inderdaad allemaal genant, wat onze collega’s dertig jaar geleden te berde brachten.

Nog even los van de vraag of je uit het ‘veelvuldig gebruik van verkleinwoordjes’ inderdaad kunt afleiden dat er een vrouw aan het woord is, laat Krabbé zien dat er in alle door de ‘neerlandici’ geanalyseerde brieven maar één echt verkleinwoord voorkwam: groepje. De andere verkleinwoorden zijn eigenlijk niet te voorkomen: zo kun je nu eenmaal alleen tussen haakjes zeggen, of cassettebandjes. En dat natuurlijk los van de vraag of het wel klopt, dat verkleinwoordjes vooral door vrouwen worden gebruikt.

Indonesisch

Alle geleerdheid leidde dus tot de conclusie dat het om een groep mensen moest gaan, omdat er in de brieven immers sprake was van wij, of dat de tekst vermoedelijk geschreven was door iemand met een mavo-opleiding die probeerde de taal van hoger opgeleiden te imiteren, omdat er dingen in stonden als ‘datum poststempel’. (Ferdi E. was vliegtuigbouwkundig ingenieur.)

Krabbé laat zien hoe het ook kan, door zelf een analyse te geven van die brieven. Je kunt zeggen dat hij het voordeel heeft dat hij weet wie ze schreef, maar naar mijn idee laat hij overtuigend zien dat je dat ook inderdaad kunt inderdaad kunt zien. Uit het feit dat de briefschrijver zich in de formulering allerlei vrijheden en uitwijdingen veroorlooft (‘Wij hebben het verstandiger gevonden naar een zuidelijker land te gaan dat meer afgelegen streken telt en minder dicht bevolkt is dan Nederland’, ‘Dat de reactie van uw man kort is komt omdat hij enigszins uit de toon valt in ons groepje (denken wij)’), blijkt juist dat hier geen ondergeschikte aan het woord is: “De briefschrijver ouwehoert. Zo schrijft een knecht niet die een boodschap van de baas moet doorgeven. Hij is zelf de baas.”

Ook bij de analyse van de spraak van Ferdi E., die kort belde om contact op te nemen met degene die het losgeld moest brengen, ging van alles mis. Men meende een licht Indonesisch accent te bespeuren. E. was in totaal ooit wel eens vijf maanden in Indonesië geweest. Anderzijds, geeft Krabbé toe, had ook iemand wel gehoord dat er iets Gelders zat in de paar woorden die Ferdi E. sprak – hij kwam uit Oosterbeek.

Degene die dat hoorde was volgens mij Jan Berns, indertijds onderzoeker bij het Meertens Instituut. Die heeft de eer van de ‘neerlandici’ dus toch nog een beetje gered.