Vice Versa

91 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: Sebastiaan ter Burg (cc)

Groei betekent niet automatisch minder conflict

OPINIE - Economische groei zou het beste medicijn tegen conflict zijn. Jan Pronk zegt dat het ingewikkelder ligt: ‘Wanneer grote en toenemende welvaart ongelijk is verdeeld, is strijd onafwendbaar.’

Economische groei is het beste medicijn tegen gewelddadige conflicten. Groei helpt armoede tegen te gaan en armoede is de bakermat van conflict. Ook wanneer een conflict geen sociaaleconomische drijfveren kent, maar wordt veroorzaakt door religieuze, tribale, etnische of anderszins culturele tegenstellingen, werkt groei als smeermiddel. Immers, de koek wordt groter, iedereen krijgt een groter stuk en daardoor worden tegenstellingen hoe dan ook verzacht.

Die redenering ziet er goed uit, maar is te mooi om waar te zijn. Groei is geen panacee. Dat economische groei conflicten afremt is een drogreden. Helaas wordt die redenering vaak klakkeloos gevolgd door instellingen die belang hebben bij investeringen welke gericht zijn op groei zonder meer. Dat soort redeneringen is bijvoorbeeld te vinden in publicaties van de Wereldbank.

In het voetspoor van de Wereldbank verwijzen beleidsmakers vaak naar wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld het periodieke Human Security Report, dat wordt gepubliceerd dor de gerenommeerde Simon Fraser University in Canada. Daarin wordt beargumenteerd dat de groei van het inkomen per hoofd van de bevolking regeringen, die verwikkeld raken in burgeroorlogen, in staat zal stellen grieven van ontevreden bevolkingsgroepen af te kopen. Groei verschaft hen bovendien de middelen om tegenstanders om te kopen of, indien deze zich daartoe niet lenen, te verslaan. Regeringen kunnen de groei aanwenden om sterkere legers en veiligheidsdiensten op te bouwen en daarmee tegenstanders af te schrikken. Groei verschuift de machtsbalans en verschaft meer macht aan een regime dat te maken krijgt met gewelddadig verzet.

Foto: koschi (cc)

‘Belastingsysteem multinationals werkt niet goed meer’

INTERVIEW - Wat zijn de gevolgen van belastingontwijking voor ontwikkelingslanden? Daarop promoveerde Francis Weyzig afgelopen woensdag aan de Radbouduniversiteit Nijmegen. ‘Ik heb altijd geprobeerd heel duidelijk te zijn met de interpretatie. Dus van mij hoor je ook niet zo snel over hoe schandalig het allemaal is. Ik probeer juist om de maatschappelijke discussie te voeden met wetenschappelijk onderzoek.’

We horen veel in het nieuws over dit onderwerp, wat is er nieuw aan jouw onderzoek?

‘Één van de dingen die nieuw was, is dat ik de eerste was die de gedetailleerde data van de Nederlandsche bank heeft kunnen gebruiken. Dat zijn data over de Bijzondere Financiële Instellingen (BFI’s), de financiële draaischijven van buitenlandse multinationals. Omdat die data zo gedetailleerd zijn,  kan je daar heel veel mee in kaart brengen. Ik laat zien hoeveel dividenden of renteontvangsten er wordt ontvangen uit ontwikkelingslanden, maar ook hoeveel wordt doorbetaald aan obligatiehouders, hoeveel wordt doorbetaald binnen het concern en specifiek naar vestigingen op eilanden als Bermuda en de Kaaimaneilanden. Daarin is dit onderzoek heel specifiek dus dat is ook nieuw.’

Wat was je conclusie?

‘Het blijkt dat directe investeringen in ontwikkelingslanden best wel hoog zijn, zowel voor ontwikkelingslanden die geen belastingverdrag hebben met Nederland, als ontwikkelingslanden die wel een belastingverdrag hebben met Nederland. Het gaat om substantiële bedragen:  een aantal jaar geleden liep 53 miljard euro aan totaal bestaande investeringen via Nederland. Het grootste deel kwam uit de Europese Unie en andere hoge inkomenslanden zoals de VS, Japan en Canada. Er komt ook een gedeelte uit belastingparadijzen, zoals de Kaaimaneilanden, Bermuda maar ook Luxemburg en Zwitserland.  Het blijkt dat ook deze belastingparadijzen tussenschakels zijn, dus als geld uit Luxemburg via Nederland wordt geïnvesteerd in Zambia, dan is Luxemburg meestal ook een tussenschakel en komt het uiteindelijk bijvoorbeeld uit het Verenigd Koninkrijk.

Foto: OSSCube (cc)

Zuid-Zuid samenwerking vanuit Indiaas perspectief

ACHTERGROND - Naast de traditionele Noord-Zuid ontwikkelingshulp, is inmiddels ook de Zuid-Zuid variant steeds meer in opkomst, waarbij landen als India en China een grote rol spelen.

We hebben misschien de neiging te denken dat Zuid-Zuid samenwerking een nieuw fenomeen is. Maar vanuit historisch perspectief is deze samenwerking helemaal niet zo nieuw, zegt dr. Renu Modi, Indiase politicologe en voormalig directeur van het Centrum voor Afrika Studies in Mumbai. Zij gaf haar lezing over ‘Dispersed Power in a World in Transition’ in het kader van een serie lezingen, georganiseerd door het SID, over ‘South-South Alliances and Tri-angular Cooperation’.

Zuid-Zuid samenwerking is een veelbesproken onderwerp wanneer het om internationale (ontwikkelings)samenwerking gaat. Onder de traditionele (Westerse) donoren wordt deze vorm van ontwikkelingssamenwerking niet altijd met open armen ontvangen en soms zelfs argwanend aanschouwd. Maar waarom eigenlijk? Maakt Zuid-Zuid samenwerking de Noord-Zuid samenwerking overbodig en in hoeverre verschillen deze twee vormen? Dr. Modi biedt inzichten vanuit Indiaas perspectief.

The Global South

Al in de jaren zestig vormde een groot deel van de landen die wij nu tot de Global South rekenen de Non Aligned Movement (NAM), om tijdens de Koude Oorlog een eigen blok te vormen in een bipolaire wereld. Veel van deze landen hadden zich net bevrijd van hun koloniale juk en waren zich aan het ontwikkelen. Zij hadden hun eigen interne problemen en waren niet in staat te investeren in elkaar. Het Zuiden slaagde er dan ook niet in een sterk blok te vormen en veel landen vielen terug op de Washington Consensus voor investeringen met de hoop op ontwikkeling.

Kwakkelende Westerse economieën en de opkomst van sterke economieën in het Zuiden, maken nu aan deze verhoudingen een einde. Landen als China en India investeren enorm in ontwikkelende landen. Modi ziet dan ook geen eenduidige Global South meer, maar een tweedeling in opkomende economieën enerzijds en ontwikkelingslanden – voor een groot deel in Afrika – anderzijds. Waar landen uit de Global South in de jaren zestig het Westen nodig hadden voor investeringen, lijken de landen elkaar nu goed aan te vullen. Zuid-Zuid samenwerking behelst een nieuwe aanpak, waarbij Westerse ideeën en financiële steun niet langer leidend zijn. Deze ontwikkeling wordt hier dan ook vaak met argusogen bekeken.

Foto: Mission de l'ONU au Mali - UN Mission in Mali (cc)

Tien tips voor Kamerbrief Mali-missie

ANALYSE - De Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie werken hard aan de artikel 100-brief, waarmee de regering de Tweede Kamer informeert over de uitzending van Nederlandse militairen naar Mali. Jan Gruiters, algemeen directeur van IKV Pax Christi, geeft tien tips voor de brief.

Het componeren van deze Kamerbrief is geen eenvoudige opgave. Meerdere belangen dienen te worden behartigd en veel risico’s moeten afgedekt worden. Dat vergt politiek handwerk en redactioneel schaven en schuren.

In een ideale wereld zouden bij het opstellen van deze brief over de toekomstige uitzending van militairen naar Mali de in het verleden geleerde lessen een belangrijke rol spelen. In de politieke praktijk is dat echter niet vanzelfsprekend. Het blijkt steeds opnieuw moeilijk om tussen de klippen van de taaie werkelijkheid en de politieke wenselijkheid te laveren. Bij het zoeken naar een zo breed mogelijk politiek draagvlak is de verleiding groot risico’s te verbloemen (geen vecht- maar een opbouwmissie), de werkelijkheid te romantiseren (geen zaken doen met opstandelingen) of de complexiteit te reduceren (binnen twee jaar klinkende resultaten beloven).

De evaluatie van de ISAF-missie in Uruzgan bevat belangrijke lessen. De schrijvers en ondertekenaars van de artikel 100-brief zouden er goed aan doen na te gaan of aan de volgende tien lessen gehoor is gegeven:

Foto: IFPRI -IMAGES (cc)

Afrika moet zelf voor zijn eten zorgen

OPINIE -  ‘Afrika heeft grote agrobedrijven nodig,’ kopte het interview met Rabobank-analist Justin Sherrard  afgelopen dinsdag in Trouw. Jasper van Dijk en Eric Smaling, parlementariërs van de SP, hebben hun twijfels of grote multinationals wel zo goed zijn voor Afrika.

Het interview met Rabobank-analist Justin Sherrard (Trouw, 22 oktober) vestigt de aandacht op het groeiende handelstekort van Afrikaanse landen op het gebied van landbouwproducten. Op mondiale schaal is de scheefgroei inmiddels erg groot. Dat de (droge) landen van het Arabisch schiereiland forse netto importeurs zijn ligt voor de hand, maar ook China, Zuid-Korea en Japan geven jaarlijks per saldo tientallen miljarden dollars uit aan de import van landbouwproducten. De Verenigde Staten, Australië, Argentinië en Nederland staan nadrukkelijk aan de andere zijde van dit deel van de handelsbalans.

Het feit dat de savanne in Zuid-Amerika in snel tempo verandert in één groot sojaveld is voor een groot deel toe te schrijven aan de groeiende voedselbehoefte van China. Grote delen van Afrika lijken wat betreft landschap, regenval en bodemvruchtbaarheid op Zuid-Amerika en je zou ze inderdaad als ‘ongebruikt landbouwareaal’ kunnen betitelen, zoals Sherrard doet. De vraag is of Afrika gebaat is bij een zoete inval van de multinationals die Sherrard noemt. Met de regelmaat van de klok wordt namelijk melding gemaakt van schrijnende gevallen van landroof, waarbij grote arealen land op ruwe wijze worden omgetoverd tot plantages, met verwoesting van de bodemvruchtbaarheid en verdrijving van lokale bewoners tot gevolg.

Foto: residentevil_stars2001 (cc)

Klimaatverandering bedreiging voor armoedebestrijding

ACHTERGROND - Het Britse Overseas Development Institute (ODI) waarschuwt de internationale gemeenschap: er moet veel meer aandacht en geld komen voor Disaster Risk Management (DRM) om extreme armoede in de toekomst te voorkomen. Doorgaan op de huidige voet zal ertoe leiden dat miljoenen armen niet beschermd zijn tegen de steeds grotere bedreiging van klimaatverandering.

Dat is de conclusie uit het rapport ‘The Geography of Poverty, Disasters and Climate extremes in 2013′ dat kortgeleden uitkwam. Risicomanagement voor grote natuurrampen moet een topprioriteit worden voor de post-2015 agenda inzake armoedebestrijding, pleit het ODI. Als er geen rekening wordt gehouden met natuurrampen, dan is een armoededoelstelling niet effectief en realistisch. Volgens het ODI is er niet alleen meer politieke aandacht nodig, maar vooral ook investeringen. Momenteel wordt van iedere 100 dollar die gaat naar Official Development Assistance (ODA) slechts 40 cent uitgegeven aan natuurrampen, waarvan bovendien het overgrote deel wordt besteed aan de gevolgen van een ramp in plaats van aan preventie.

Zorgelijke resultaten 

Het rapport van het ODI combineert gegevens en voorspellingen van armoede, rampen en klimaatverandering en schetst een beeld voor 2030. Dat beeld is niet rooskleurig: hittegolven, droogte, extreme regen en overstromingen bedreigen niet alleen levens, maar hele samenlevingen. De bereikte resultaten van armoedebestrijding van de afgelopen jaren worden teniet gedaan door de beperkte capaciteit om de gevolgen van natuurrampen op te vangen. De gevolgen van extreem weer beperken de toegang tot de markt, kapitaal en goederen, terwijl mensen in ontwikkelingslanden veelal ook nog geen beroep kunnen doen op een sociaal vangnet. Dit zijn juist de factoren die de weerbaarheid van armen vergroten en wederopbouw mogelijk maken. Het aanzwellende natuurgeweld heeft op deze manier niet alleen een negatieve impact op de huidige  armoedestrategieën, maar er ontstaat ook meer nieuwe armoede geconcentreerd in gebieden die geteisterd worden door extreme weersomstandigheden.

Foto: Rene Passet (cc)

‘Moderniseer diplomatie, maar pas op voor eendimensionalisering’

ANALYSE - De Nederlandse diplomatieke dienst moet moderniseren, maar economische belangen moeten daarbij niet de overhand krijgen. Dat betoogt Paul van den Berg, politiek adviseur van Cordaid. ‘Diplomatie is meer dan de ‘BV Nederland’ verkopen.’

Vorige week vond in de Tweede Kamer de hoorzitting plaats over de modernisering van de diplomatie. Aanleiding was het tussenrapport van de ‘Groep van Wijzen’ onder leiding van Arthur Docters van Leeuwen. Deze commissie levert in het eerste kwartaal van 2014 haar eindrapport op, maar het was goed dat de Tweede Kamer al in dit stadium met deskundigen sprak over de tussentijdse bevindingen. De aanbevelingen van de commissie zouden namelijk een behoorlijke verschuiving kunnen betekenen voor de wijze waarop Nederland zijn diplomatieke dienst inricht. Maar waarom was de Kamer vooral geïnteresseerd in de economische baten van het postennetwerk?

Efficiënt vormgeven

Onmiskenbaar kan er de nodige efficiëntiewinst behaald worden door een herijking van de Nederlandse diplomatieke aanwezigheid in het buitenland. De volgende aanbeveling van de Groep van Wijzen is naar mijn mening de kern van het advies: herschikking en denken binnen het postennet vanuit regionale eenheden met daarbinnen verschillende lokale vertegenwoordigingen. Daardoor blijven lokale vertegenwoordigingen mogelijk op een efficiënte en effectieve manier. Uitgangspunt is op zoveel mogelijk plaatsen fysiek aanwezig te zijn, maar de oprichting en instandhouding van ambassades op locatie met een kanselarij en residentie is geen automatisme.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Ontwikkelingshulp niet alleen aan Nederlandse bedrijven uitgeven

COLUMN - We moeten niet alleen ontwikkelingshulp bieden in de sectoren waar Nederlandse bedrijven in gespecialiseerd zijn, vindt Jan Pronk. De ontbinding van hulp is een groot goed.

Bij het geven van ontwikkelingshulp moet men zich beperken tot terreinen waarin men zelf uitblinkt. Donorlanden doen er goed aan zich te concentreren op sectoren waarin zij echt iets te bieden hebben. Dat zijn vooral die sectoren waarin hun bedrijven zich qua kennis en technologie een voorsprong hebben verworven.

Er lijkt weinig tegen in te brengen. Aan amateurisme is geen behoefte. Kennis, ervaring en professionalisering zijn nodig om een hoog rendement te boeken.

Toch is dit een drogreden, net als de redenering die ik vorige keer besprak: versnippering is slecht, concentratie van hulp op een beperkt aantal landen is efficiënter, omdat de hulp per land dan een zekere massa krijgt. Ik bracht daar tegen in dat ontwikkelingsresultaten vooral worden bepaald door andere factoren dan de hulpomvang. Voor zover de schaal van belang is, gaat het om  de totale hulp die een land krijgt, niet alleen de hulp van een enkele donor. De betekenis voor het ontwikkelingsproces en voor het ontwikkelingsbeleid van een hulpontvangend land staat voorop, niet de overwegingen van de hulpgever.

Foto: Leo Viëtor (cc)

Geen wetenschappelijke basis voor biobrandstofbeleid

REPORTAGE - Het verplicht bijmengen van biobrandstof bij benzine, nog steeds beleid van de Europese Unie, moet afgeschaft worden, vinden wetenschappers op een conferentie in Noordwijkerhout over voedselzekerheid. Joris Tielens was erbij en doet verslag.

Deze week kwamen 600 wetenschappers uit 70 landen bij elkaar in Noordwijkerhout op een conferentie over voedselzekerheid. Ze presenteerden drie dagen lang onderzoek over hoe we de 842 miljoen mensen die met honger naar bed gaan kunnen voeden, en hoe we in 2050 negen miljard mensen te eten kunnen geven. Landbouwkundigen, economen, voedingskundigen en sociale wetenschappers, presenteerden oplossingen zoals het verbeteren van de huidige landbouwproductie, maar ook het kweken van algen, landbouw op zee, kweekvlees of meer insecten eten. Of bijvoorbeeld minder voedsel weggooien, maar het afval voeren aan insecten om daarna de insecten op te eten.

Minder technisch was de aanbeveling om landbouw en gezond voedsel op te nemen in de nieuwe ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties in de post-2015 agenda. Verder concludeerden de wetenschappers dat er een mondiaal orgaan ontbreekt dat de resultaten van wetenschappers op dit gebied onder de aandacht van de wereldpolitiek brengt. Zoals er voor het klimaat het Intercontinental Panel on Climate Change (IPCC) is, zo zou er ook voor het wereldvoedselprobleem een orgaan moeten zijn.

Foto: IHH Humanitarian Relief Foundation (cc)

Een alternatieve reactie op de vluchtelingencrisis in Syrië

ACHTERGROND - Tijdens UNHCR’s 64ste ‘Executive Committee Meeting’ volgende week is er in Geneve een top over de ‘solidariteit en lastenverdeling’ met de landen die vluchtelingen in de regio opvangen. Het Westen neemt liever zelf geen vluchtelingen op, en de regionale respons blijft steken in nogal armzalige humanitaire hulp. Dit kan anders worden geïnterpreteerd, vindt Willem van de Put, directeur van Healthnet TPO,  waardoor misschien het  ‘R2P’ programma van VN – het recht op bescherming – eens tanden krijgt.

In Istanbul maakte ik onlangs deel uit van een groep van internationale trainers en studenten bij de cursus “Mental Health in Complex Emergencies”. Daarbij waren ook Syrische humanitaire werkers van een reeks organisaties die in de hulpverlening werken te midden van de crisis aanwezig. In de discussies rondom de vluchtelingencrisis kwam een indrukwekkende serie alternatieven voor geweld naar voren.

Tegen de achtergrond van de welkome diplomatieke initiatieven die zich nu afspelen werd, opgemerkt dat ook de regeringen van Saoedi-Arabië en Qatar moeten worden aangesproken. President Obama’s oproep om de veto-rol in de Veiligheidsraad is een eerste stap naar een herwaardering van de rol van dit verouderde orgaan. Het is beter dat het hoogste internationale orgaan, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) die nu in New York bijeen is, directe actie onderneemt en om de verouderde Veiligheidsraad heen werkt.

Rule of law

Het is belangrijk om de ‘rule of law’ te tonen. In de bijeenkomst van de Algemene Vergadering zou een poging moeten worden ondernomen om straffeloosheid aan te pakken. Met gebruik van de moderne technologie is er geen twijfel over het bestaan ​​van de mogelijkheid om de individuele identiteit van de hele commandoketen in het Syrische leger die verantwoordelijk was voor de aanslagen met gifgas te identificeren. Die namen moeten openbaar worden gemaakt, en het moet luid en duidelijk zijn dat deze individuele soldaten tot en met hun opperste bevelhebber voor de rechter worden gebracht. Zij lopen het blijvende risico op elk moment naar het International Criminal Court (ICC) in Den Haag te worden gebracht – zoals iedereen aan elke kant van het conflict dat oorlogsmisdaden begaat. Dat mag symbolisch lijken, maar er gaat wel degelijk een remmende werking van uit voor de militairen.

Minder symbolisch en dringend nodig is ondersteuning voor de lokale burgercomités voor zelfbescherming (non – combattanten), die kunnen en moeten worden benaderd en ondersteund met onmiddellijke hulp, variërend van praktische informatie en medische hulp tot educatieve middelen en materialen en expertise om de infrastructuur te herstellen. Een permanente humanitaire hulplijn zal tegenwicht bieden voor de hulp van radicale groeperingen. Dit kan een riskante onderneming zijn, maar is zeker niet onmogelijk, en in termen van kosten en risico’s onvergelijkbaar beter dan de militaire optie. HealthNet TPO is bereid hieraan deel te nemen.

Troef

Verder zijn de meer dan 2 miljoen vluchtelingen die zich momenteel buiten Syrië bevinden misschien wel de grootste troef om verandering te bewerkstelligen. Het Westen bepleit steeds ‘regionale opvang’, en dat zou nu eens tot een serieus alternatief uitgewerkt moeten worden. Vanwege het apolitieke mandaat van de VN zullen NGO’s hierin het initiatief moeten nemen. Niet omdat ze partijdig zouden moeten zijn: wel omdat er grenzen zijn aan wat acceptabel is, zoals de kern luidt van het ‘Right to Protect’-programma van de VN: soevereiniteit is geen recht, maar een verantwoordelijkheid. De beroemde Internationale Gemeenschap heeft een donor-rol – de NGO’s zouden zich moeten committeren aan meer dan alleen humanitaire hulp.

Vervang de huidige, zwakke en inefficiënte ‘noodhulp’ tot een sterke, internationaal gecoördineerde ‘geplande terugkeer’. De kennis die recentelijk is opgebouwd in ‘nation building‘ kan worden toegepast in de voorbereiding en training van vluchtelingen in de opbouw van de instituties die essentieel zijn om Syrië tot een rechtsstaat te reconstrueren. Mensen kunnen worden geholpen bij de voorbereiding voor de organisatie van de openbare diensten, het gerechtelijk apparaat, en de planning van het herstel van de fysieke en sociale infrastructuur. Dit zal niet alleen de vluchtelingen motiveren en het bekende afhankelijkheidssyndroom voorkomen. Maar het zal ook de gezondheid en onderlinge relaties meetbaar verbeteren.

Zo’n gecombineerde aanpak waar natiestaten de ‘rule of law’ centraal stellen, en ngo’s de hulp aan vluchtelingen eigentijds interpreteren, kan een ontnuchterend effect in Syrië zelf teweegbrengen- waar de overheid zich zal realiseren dat de vluchtelingenpopulatie langzaam uitgegroeid tot een steeds beter geëquipeerde ‘force for change’, zolang de overheid deze geweldsituatie niet beëindigt.

De kosten en risico’s van dit alles zijn klein en beheersbaar in vergelijking met elke militaire optie. Naast de onmiddellijke impact op Syrië kan het ook helpen om de reputatie van het Westen in de Arabische wereld te verbeteren. En, last but not least, kan het de ontwikkeling van een nieuwe betrokkenheid markeren voor het werken met vluchtelingen.

Via Vice Versa.

Foto: Gerard Stolk (cc)

Wie betaalt rekening van nieuwe prijzenoorlog?

INTERVIEW - Tien jaar na de laatste prijzenoorlog tussen supermarkten, heeft Albert Heijn vorige week opnieuw een offensief ingezet: 1000 A-merk artikelen werden in prijs verlaagd. Met de voortslepende crisis en bijbehorende bezuinigingen, wordt een volle boodschappenkar voor een zacht prijsje met open armen verwelkomd door de consument. Maar wie betaalt hiervoor de rekening?

Hebben we dan al die tijd teveel betaald voor onze boodschappen of komt die mogelijkheid tot permanente prijsverlaging ergens anders vandaan? Sanne van der Wal, onderzoeker bij SOMO, praat ons bij. ‘Wie de gevolgen van de prijzenslag merkt, hangt af van waar de pijn gelegd wordt. Dat kan bij de eigen winstmarge van de supermarkt, maar een prijzenslag kan ook ten koste gaan van de winstmarge van producenten. Hiervoor voeren stuntende supermarkten aan dat producenten meebetalen aan een groter marktaandeel.’ Sommige kortingen betalen supermarkten dus uit eigen zak en voor andere kortingen wordt de  producent aangesproken.

Zowel de supermarkten als producenten moeten daarom bezuinigen om zulke prijsverlagingen te bekostigen. Zo gingen er bij de vorige prijzenoorlog zo’n 440 banen verloren op het hoofdkantoor van Albert Heijn, want de meest flexibele kosten zijn nu eenmaal vaak de arbeidskosten. Tegelijkertijd werd bijna de helft van alle prijsverlagingen verhaald op de producenten.

Foto: Public Citizen (cc)

Vrijhandelsakkoord EU-VS: pepmiddel met stevige risico’s

ANALYSE - Deze zomer zijn de onderhandelingen begonnen tussen de EU en de VS over een Trans-Atlantisch vrijhandels- en investeringsakkoord (Transatlantic Trade and Investment Partnership: TTIP). De start van de onderhandelingen werd zowel in de VS als in de EU met breed gejuich ontvangen. Een dergelijk akkoord tussen de twee grootste handelsblokken ter wereld wordt in deze tijden van crisis gezien als een welkome economische stimulans. Maar de voorspellingen omtrent de omvang van de baten zijn niet alleen onzeker, maar gaan ook voorbij aan reële risico’s voor burger en consument in Noord en Zuid, waarschuwt onderzoeker Roeline Knottnerus van SOMO en het Transnational Institute.

De extra concurrentie zal leiden tot economische herstructurering die aanvankelijk kan leiden tot een verlies aan werkgelegenheid. Zeker op korte en middellange termijn kunnen de sociale kosten significant zijn. Bovendien zal meer concurrentie de kloof tussen de kern en de periferie in Europa verder vergroten. De exportbelangen van de VS liggen immers vooral in die sectoren waarin de Europese periferie defensieve belangen heeft, zoals de landbouw.

Daarnaast biedt op belangrijke terreinen de Amerikaanse wet- en regelgeving beduidend minder bescherming dan de Europese. De voorgenomen harmonisering van regelgeving betekent dat het Europese niveau van consumentenbescherming sterk in zal boeten, bijvoorbeeld op het gebied van marktoegang voor genetisch gemodificeerde organismen, hormoonvlees en met chloor ontsmette kip.

Vorige Volgende