Sociale Vraagstukken

290 Artikelen
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Foto: M. Appelman (cc)

Strafrechtelijke aanpak milieucriminaliteit schiet tekort

Afvaldumpingen en lozingen van giftig afval zijn aan de orde van de dag. Politie en justitie kijken vaak machteloos toe. Toepassing van het schadebeginsel kan de controle en bestraffing van milieudelicten aanzienlijk verscherpen – een analyse door Marc Schuilenburg.

Wie het klimaatdebat in ons land volgt, krijgt snel het gevoel te zijn beland in een discussie tussen boekhouders: zoveel heffing per ton CO2-uitstoot, belastingmaatregelen om huizen energieneutraal te maken en invoering van een vliegtaks van 7 euro per ticket.

Maar klimaatbeleid hoort meer te zijn dan voer voor boekhouders. Het is namelijk ook een juridisch probleem. Simpel gezegd: je kunt als overheid nog zoveel willen, maar als er een window of opportunity blijft bestaan om als burger willens en wetens de regels aan je laars te lappen, dan verandert er niets.

Afvaldumpingen en giftige lozingen

Met alle aandacht in de politiek en de media voor het klimaat zou je verwachten dat politie en justitie haast maken met de aanpak van milieucriminaliteit.

In de praktijk is daarvan weinig te merken. Dagelijks lees je in de krant over milieuovertredingen waarvoor de politie zegt geen tijd of middelen te hebben.

Zo zijn afvaldumpingen in de natuur aan de orde van de dag, maar de politie komt aan de opsporing van de daders niet toe. In de Brabantse natuur gaat het om zo’n 5.000 dumpingen per jaar, waarbij het zwerfafval niet eens is meegerekend.

Foto: -Reji (cc)

Waarom een armoededashboard noodzakelijk is

ONDERZOEK - De manier waarop armoede wordt gemeten, is cruciaal voor kennis over armoede en de bestrijding ervan. De maatstaven die verschillende bureaus hanteren lopen echter flink uiteen, betoogt Lei Delsen. Beter is een set indicatoren te gebruiken, die de verschillende dimensies van armoede recht doen.

Onlangs publiceerde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) de Armoede in Kaart 2019. Een belangrijke conclusie is dat de armoede in Nederland is gedaald van 982.000 personen in 2016 naar iets minder dan 939.000 personen in 2017. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) daarentegen, waren er 599.000 arme huishoudens in 2017, 27.000 meer dan in 2016. Deze strijdige cijfers leiden tot verwarring.

De Nederlandse overheid heeft de grondwettelijke taak om te zorgen voor een minimum niveau van bestaanszekerheid. Nederlanders in Nederland die niet in hun bestaan kunnen voorzien – niet genoeg inkomen hebben – hebben een recht op bijstand. Het wettelijk sociaal minimuminkomen – een absoluut minimumbedrag – betekent dat armoede volgens deze norm niet voorkomt.

Niet iedereen die recht heeft op bijstand krijgt die echter ook. Bovendien is de hoogte van de bijstand politiek bepaald, zonder garantie dat dit voldoende is om uit de armoede te blijven. Het risico op (langdurige) armoede is hoog onder bijstandstrekkers. In 2017 bijna 75 procent kans tegen gemiddeld 8,2 procent van de Nederlandse huishoudens. Armoedebestrijding is vooral een taak van gemeenten. Nederlandse gemeenten hanteren een beleidsmatige inkomensgrens tussen 110 procent en 130 procent van het sociaal minimum, een politieke keuze.

Foto: Hernán Piñera (cc)

Eerst zekerheid, dan pas kinderen

ANALYSE - van Renske Verweij en Gert Stulp.

Veel mensen wachten met het krijgen van kinderen tot ze een partner, een vaste baan of een eigen huis hebben. Zij blijven het ouderschap alsmaar uitstellen. Sommigen blijven hierdoor uiteindelijk – ongewenst – kinderloos.

Nederlanders krijgen op steeds latere leeftijd hun eerste kind. In 1970 lag de gemiddelde leeftijd waarop een vrouw moeder wordt onder de vijfentwintig jaar, nu is dat dertig jaar (zie ook CBS, 2019). Bij mannen ligt deze leeftijd tegen de drieëndertig jaar. Een dergelijke toename is zichtbaar in veel Westerse landen, maar Nederland hoort bij de landen waarin de leeftijd bij ouderschap het hoogste ligt.

Aangezien vrouwen, en in mindere mate ook mannen, op een hogere leeftijd minder vruchtbaar zijn, kunnen oudere stellen meer moeite hebben met het realiseren van hun kinderwens.

Vruchtbaarheidsbehandelingen zijn mooie innovaties, maar ze zijn doorgaans minder effectief bij oudere vrouwen en mannen en kunnen slechts gedeeltelijk compenseren voor de met de leeftijd dalende vruchtbaarheid. Dit kan leiden tot ongewenste kinderloosheid en een kleinere gezinsgrootte dan initieel gewenst.

Reden te meer om te onderzoeken waarom mensen het krijgen van kinderen uitstellen.

Eerst vaste relatie, vast werk en eigen huis

Foto: Jeanne Menjoulet (cc)

Social media veroorzaken meer strijd dan eenheid in protestbewegingen

ANALYSE - door Delia Dumitrica en Mélodine Sommier

Protestbewegingen kunnen niet zonder meer vertrouwen op socialmediaberichten om mensen te mobiliseren. Integendeel, zulke simpele berichten nodigen eerder uit tot twist en strijd. Zie het gekrakeel over ‘le peuple’ bij de Franse gele hesjes-beweging.

Wie zijn ‘les gilets jaunes’, de Franse gele hesjes, en wat willen ze? Deze vraag – van The Guardian in februari 2019– gaat in wezen over de toegenomen onzekerheid over de (collectieve) identiteit van de digitaal georganiseerde hedendaagse sociale bewegingen. Socialmedia-platforms beloven uiteenlopende individuen te ‘verbinden’ en hun acties in een ‘kritische massa’ samen te voegen. Maar deze social media kunnen er ook toe leiden dat de behoefte aan één identiteit – waardoor individuen in de beweging samenwerken voor een gemeenschappelijk doel – snel achterhaald is.

Dit is precies wat Lance Bennett en Alexandra Segerberg (2012) beweren. In deze tijd van Facebook en Twitter zijn eenvoudige maar krachtige berichten op social media alles wat nodig is voor collectieve mobilisatie. Dergelijke simpele berichten ‘vereisen weinig overredingskracht, argumenten of reframing om verschillen te overbruggen met wat anderen over een gemeenschappelijk probleem voelen’ (Bennett & Segerberg, p. 744).

Simpele, eenvoudige boodschap van de gele hesjes: wij zijn ‘le peuple’

Foto: Bas Bogers (cc)

Waarom denken we dat Turken en Marokkanen religieuzer zijn dan hun ouders?

In onze oordeelsvorming zitten tal van vertekeningen. Actuele, sensationele én negatieve berichten kleuren ons beeld, maar benemen ons zicht op de werkelijkheid. Zo zijn jonge moslims in Nederland bijvoorbeeld niet steeds méér, maar mínder religieus.

Hoeveel procent van de Nederlanders, schat u, beschouwt zich als moslim? Uit een recente studie blijkt dat de gemiddelde Nederlander denkt dat 19 procent van de inwoners van Nederland moslim is. Sommigen zitten daar boven – zij geloven dat 30 procent moslim is –, anderen zitten er weer wat onder. Maar gemiddeld genomen is de schatting dat bijna één op de vijf inwoners moslim is. Het werkelijke percentage ligt echter rond de zes procent. Hoe kan dat? Waarom denken Nederlanders dat er zoveel meer moslims in Nederland wonen, dan er in werkelijkheid zijn?

Het roept de vraag op: waar komen percepties over moslims vandaan? Uit welke bron van informatie putte u?

Een belangrijke cognitieve bias die optreedt bij oordeelvorming is de availablity heuristic. We baseren onze percepties op informatie die snel en makkelijk in ons geheugen naar boven komt, zonder daarbij een rationele afweging te maken of die informatie wel representatief en nauwkeurig is.

Nieuwsberichten over moslims overwegend negatief

Foto: Markus Reinhardt (cc)

Afrikaanse roots maken jongeren niet ‘minder Nederlands’

ACHTERGROND - Je ziet het op social media, in het uitgaansleven, op festivals, in mode en lifestyle: Afrikaans is cool. Dat was lange tijd bepaald niet het geval: als Nederlandse jongere legde je liever niet te veel nadruk op je Afrikaanse afkomst.

Maar de laatste jaren raken jonge mensen van Surinaamse, Antilliaanse, Ghanese, Somalische en andere Afrikaanse achtergronden steeds meer geïnteresseerd in hun Afrikaanse roots en willen die ook laten zien, bijvoorbeeld met kleding in kleurrijke prints en afrobeats muziek. Kinderen van Chinese en Koreaanse ouders vinden op Asian parties aansluiting bij een pan-etnische Aziatische identiteit (Kartosen, 2016). En ben je trots op je Indonesische erfgoed, dan is dit I.N.D.O. T-shirt – ‘In Nederland Door Omstandigheden’ – voor jou. Zijn dit oppervlakkige modetrends of is er meer aan de hand?

Er ontstaan nieuwe, gemixte identiteiten

Als het gaat over etnische minderheden denken we vaak over culturele identiteit als een bagage die mensen gewoonweg met zich meedragen vanuit het verleden, en in het geval van een migratieverleden van elders, van buiten Nederland. En vooral ook als iets dat integratie in de weg zou staan.

Ik zie culturele identiteit liever als een project van self-making, in het hier en nu, van het actief vormgeven van het zelf en de groepen waartoe je wilt behoren. Zo ontstaan allerlei nieuwe, gemixte identiteiten, die etnische grenzen overstijgen en gedragen worden door nieuwe cultuuruitingen. Nieuwe vormen van integratie ook. De Afro-Nederlandse identiteit is er een van, net als de Nederlands-islamitische jongerencultuur en de pan-Aziatische identiteit.

Foto: philippe leroyer (cc)

Met verstand protesteren tegen versteende instituties

ANALYSE - De gele hesjes, de Brexiteers, Occupy Wall Street en de huidige protesten in Soedan – allen uiten hun onvrede vanuit een verlangen om een nieuwe start te maken met de samenleving. Marli Huijer wijst hen op de gevaren van welbespraakte buitenstanders die zich hun beweging kunnen toe-eigenen en van geweld van binnenuit.

Wat deze protestbewegingen gemeen hebben met de Franse Revolutie is dat ze worden gedragen door het idee dat de samenleving via revoltes en revoluties een nieuwe start kan maken. Het is een specifiek modern idee dat pas opkwam aan het einde van de achttiende eeuw.

Politiek filosoof Hannah Arendt stelt in Over revolutie dat dit idee een nieuwe, revolutionaire geest aanwakkerde. Deze behelst niet alleen een verlangen naar bevrijding – van autocratische vorsten, dictators, honger, werkloosheid of geweld –, maar ook een verlangen naar vrijheid, en dan met name de vrijheid om opnieuw te beginnen.

Het geloof in een nieuwe start kan mensen blind maken

De uitkomst van zo’n nieuwe start is altijd ongewis. Het kan goed, maar ook desastreus aflopen. Toch is dat niet voor iedereen reden om de revolutie af te wijzen. Het zich bevrijden van het verleden en openen van nieuwe mogelijkheden kan als een waarde op zich worden gezien.

Foto: Boinink (cc)

Geen 838 duizend, maar 558 duizend buitenlandse werknemers in Nederland

ANALYSE - In 2017 werden ruim 838 duizend banen vervuld door buitenlandse werknemers’, berichtte het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op 4 april jl. Dit bericht verraste ons, omdat wij op basis van cijfers van datzelfde CBS niet verder kwamen dan 558 duizend banen voor vreemdelingen. Een verschil van 280 duizend! Hoe was dat mogelijk?

Een vergelijking van de definities van de CBS-tabel die wij geraadpleegd hadden en de tabel die in het nieuwsbericht werd gepresenteerd gaf duidelijkheid. Want wie is eigenlijk een ‘buitenlandse werknemer’? Wij dachten dat het antwoord op deze vraag eenvoudig was: iedereen die werknemer is in Nederland maar niet de Nederlandse nationaliteit heeft. Per definitie is een buitenlander immers geen Nederlander en vice versa, een Nederlander geen buitenlander. Artikel 2 lid 1 Grondwet bepaalt tenslotte: ‘de wet regelt wie Nederlander is’. Een juridische definitie van ‘buitenlander’ is er niet, maar wel van het volgens ons identieke begrip ‘vreemdeling’: een ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit (artikel 1 Vreemdelingenwet).

Wanneer ben je volgens het CBS ‘buitenlander’?

Het CBS denkt anders over het onderscheid tussen Nederlanders en vreemdelingen, c.q. buitenlanders. De definitie van ‘buitenlandse werknemer’ van het CBS luidt namelijk als volgt:

Foto: Henry Burrows (cc)

Maak extreme rijkdom onderdeel van het sociaal beleid

COLUMN - Het sociaal beleid gaat doorgaans over de armen en de kwetsbaren in de samenleving. Ingrid Robeyns pleit ervoor om de superrijken mee te nemen in de discussie over het sociaal beleid. Want, zo stelt zij, een andere houding tegenover extreme rijkdom zou het sociaal beleid kunnen versterken en rechtvaardiger maken.

Elke samenleving heeft impliciet een sociaal contract – de afspraken die wij met elkaar maken over hoe we samenleven. Dit gaat niet alleen over rechten en vrijheden zoals die in de grondwet staan, maar ook over hoe we de koek die we in een land met z’n allen produceren eerlijk verdelen. En precies daar laten empirische studies zien dat de ongelijkheid toeneemt (Piketty, 2016; Kremer et al., 2014). Het vermogen wordt steeds geconcentreerder en er ontstaat een groep mensen die extreem rijk is.

Vanuit maatschappelijk oogpunt is extreme rijkdom vanwege een aantal redenen problematisch (Robeyns, 2019). Een paar daarvan zijn zeer relevant voor het sociaal beleid.

Extreme rijkdom is een gevaar voor de democratie

Ten eerste is extreme rijkdom een gevaar voor de democratie: wie extreem rijk is, heeft meer mogelijkheden zijn stempel op de politiek te drukken, en kan daardoor zorgen voor beleid waardoor de extreem rijken nog rijker worden.

Foto: Sebastiaan ter Burg (cc)

Democratie vernieuwen: iets minder geloof en wat meer argumenten graag

OPINIE - Als we niet oppassen stijgt het gesprek over lokale democratie op wegens gebrek aan zwaartekracht, stellen Menno Hurenkamp en Evelien Tonkens. Leuke voorbeelden zijn goed, maar vergelijking van wat werkt en wat niet is beter. En dat laatste gebeurt amper, ook niet in het laatste nummer van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.

Sommige mensen hebben grote monden, andere grote hersenen en weer andere grote portemonnees. En die kenmerken overlappen ook nog eens vaak. Is het niet fijn voor iedereen die geeft om vrijheid, broederschap én gelijkheid dat deze categorie mensen flink in de wielen gereden wordt door instituties en hun perfide handelingen zoals regels verzinnen en handhaven? Zeker nu we uit zo’n beetje al het vergelijkend economisch, sociologisch en politicologisch onderzoek van de afgelopen jaren leren dat de ongelijkheid in termen van geld, macht en invloed eerder groter dan kleiner wordt?

Het laatste nummer van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken over ‘De haperende lokale democratie’ denkt echter een andere kant op. Het bevat gevalsbeschrijvingen van lokale experimenten en pleidooien om vooral door te gaan met het vervangen of tenminste aanvullen van de representatieve democratie. Maar geen evaluaties op basis waarvan bestuurders, burgers of politici lokaal hun eigen afwegingen kunnen maken. Dat is een gemiste kans.

Foto: Thomas Hawk (cc)

Sociaal werker mag wel wat onaangepaster zijn

COLUMN - door Toby Witte

Waar blijft de stem van de sociaal professional als het gaat om het gemeentelijk sociaal beleid? Is die stem er eigenlijk wel of wordt deze niet gehoord door wethouders en beleidsmakers?

Sociaal werk heeft altijd van doen met het beleid en de politiek-bestuurlijke ambities van gemeenten. Alleen dit al is een reden voor sociaal professionals zich kritisch te verhouden tot het gemeentelijke beleid, want bij de kwaliteit van het sociaal werk gaat het zowel om uitvoering van beleid als om het kritisch en ethisch kunnen reflecteren op hoe beleidsintenties praktisch uitpakken. Denk bijvoorbeeld aan de te hooggespannen beleidsambities en verwachtingen die gemeenten hebben van hun sociale wijkteams. Dat vraag om een weerwoord vanuit de praktijk.

In tegenstelling tot de jaren zestig, zeventig en tachtig van de 20ste eeuw waarin politisering, democratisering en zeggenschap (sociale actie) de nodige aandacht kregen in de opleidingen van de toenmalige sociale academies en sociaal professionals zichtbaar en hoorbaar meer beleidskritischer waren, zien we tegenwoordig dat de gedrevenheid van het sociaal werk op het terrein van politiek, beleid en bestuur in sterkte is afgezwakt of zelfs afwezig lijkt te zijn.

Dat is vreemd, want juist door de huidige decentralisaties op het gebied van jeugd, zorg en participatie bevindt het sociaal werk zich bij uitstek in een politiek geladen context. De ronkende retoriek vanuit ‘Den Haag’ over ‘minder overheid’, ‘nabijheid’ en ‘zelfredzaamheid’ staat in schril contrast met wat op lokaal niveau momenteel plaatsvindt.

Foto: Sebastiaan ter Burg (cc)

Soms moet je voor een gelijke behandeling mensen toch anders behandelen

Mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) stemmen veel minder dan andere Nederlanders. Dat is niet alleen ondemocratisch, maar mag ook niet volgens het VN-verdrag Handicap. Hoe kunnen mensen met een LVB meer betrokken worden bij het democratisch proces?

Bij de laatste Tweede Kamer-verkiezingen stemde 82 procent van alle kiesgerechtigden, maar van de mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) bleef meer dan de helft thuis. Uit een onderzoek van NIVEL en het Trimbos-instituut blijkt daarnaast dat 40 procent van de stemmers met een LVB het invullen van het stembiljet heel ingewikkeld vond, wat de kans op een onbedoeld ongeldige stem aanzienlijk maakt.

Iemand heeft een LVB bij een beperking in zowel intelligentie (IQ 50-70) als sociale redzaamheid. In Nederland gaat het hierbij om ongeveer 74.000 mensen. Omdat mensen die zwakbegaafd zijn (IQ 70-85) in de praktijk veelal dezelfde hulp nodig hebben, wordt deze groep ook vaak meegenomen in het beleid. Bij elkaar gaat het dan om 1,4 miljoen mensen (schatting SCP 2013), 8,6 procent van de Nederlandse bevolking – potentieel 13 zetels in de Tweede Kamer.

Problemen bij het stemmen

Voor mensen met een LVB blijkt stemmen een heel lastige opgave. Het taalgebruik van politici is vaak ingewikkeld en de meeste verkiezingsprogramma’s zijn niet begrijpelijk geschreven. Wel hebben bijna alle landelijke partijen na een oproep van het College voor de Rechten van de Mens versimpelde en kortere versies van hun programma’s gemaakt.

Vorige Volgende