Liefde in tijden van corona

Dossier:

COLUMN - door Mieke van Stigt

We zitten met zijn allen in een achtbaan die steeds sneller gaat en we hebben geen idee hoe we hieruit gaan komen, wanneer we hieruit gaan komen, óf we hieruit gaan komen. Daarom is het heel heikel om iets te schrijven over deze tijd. Het kan immers alweer totaal anders zijn als de bits van dit artikel doorgestuurd zijn naar de hoofdredacteur, er kan nog voor ik dit artikel af heb van alles gebeurd zijn, we weten het niet en niemand heeft overzicht. Toch ga ik het proberen.

Want voor sociologen zijn dit behalve zeer angstige tijden (ook sociologen zijn mensen met oude familie en kwetsbare vrienden door chemokuur of chronische aandoening), ook heel interessante tijden. Wat kunnen we leren van deze voor de meesten van ons totaal nieuwe situatie?

Vergrootglas

Wat ik zie is dat veel bestaande dingen uitvergroot worden. Sociale verschillen worden uitvergroot, onderling wantrouwen en haat wordt uitvergroot, maar ook zorg voor elkaar, zorgen om elkaar. Er is hulpvaardigheid voor onbekenden. Er worden allerlei projecten opgezet zoals boodschappendiensten voor ouderen. Mensen geven om elkaar, voor een ander. Er is daarin een enorme creativiteit. Kinderen en kleinkinderen bedenken hoe ze opa en oma elke week iets kunnen sturen, of proberen de oudjes op Skype te krijgen. Met stoepkrijt stond in grote letters ‘gefeliciteerd opa’ op de straat voor een bejaardenflat getekend.

Er zijn bedrijven die hun gewone manier van werken niet kunnen uitvoeren, en ombuigen in sociale richting. Een groot cateringbedrijf van festivals kookt maaltijden voor daklozen. Een naaiatelier maakt mondkapjes in plaats van mode. Het onderwijs wordt ineens heel creatief in manieren om hun leerlingen te bereiken. Jarenlang vochten ouders van thuiszittende kinderen tevergeefs voor dergelijke aanpassingen. Voor hen is het pijnlijk om te zien dat het nu ineens wel mogelijk is om op afstand mee te doen, wellicht kunnen ook hun kinderen van de toegenomen flexibiliteit profiteren.

Maar ook minder fraaie kanten van onze sociale werkelijkheid worden uitvergroot. Mensen houden elkaar en anderen nauwlettend in de gaten of men zich wel aan de nieuwe regels houdt en spuwen hun verontwaardiging op de sociale media: verontwaardiging over hamsteren, of over mensen die geen mandje nemen. We kijken met argusogen naar anderen of ze wel de vereiste anderhalve meter van elkaar vandaan blijven. Er vliegen drones, er ontstaan zelfs kliklijnen. Wellicht is deze verontwaardiging begrijpelijk vanuit angst om besmetting, maar tegelijk ook giftig voor de sociale veiligheid die we zo hard nodig hebben.

Zoeken naar een zondebok

In onzekere tijden zoeken mensen graag naar een zondebok, om sociale spanningen op af te reageren. Al snel na de uitbraak van het virus kregen mensen met een Chinees uiterlijk al met openlijke haat en discriminatie te maken, het virus ‘ontstond’ immers in China. En afgelopen week konden we van diverse kanten horen dat er veel mensen met obesitas op de ic terecht komen, en onmiddellijk klonk de suggestie dat zij eigenlijk geen zorg zouden moeten krijgen. Mensen met overgewicht waren altijd al de paria’s van de samenleving, maar nu wordt zelfs hun recht op een medische behandeling in twijfel getrokken.

Alsof je die moet verdienen door goed gedrag, alsof hun fysieke omvang überhaupt hun eigen schuld is en niet het gevolg van onnoemelijk veel factoren en vooral een leven van pech, verdriet en sociale uitsluiting. Het geloof in maakbaarheid en eigen verantwoordelijkheid is zo sterk en blijkbaar zo belangrijk dat er mensen aan opgeofferd mogen worden. Dat mensenlevens en -lichamen niet maakbaar zijn en dat zelfs sprake is van sociale ongelijkheid en structurele onderdrukking in de samenleving, ze willen het niet weten.

Pesten als sociale besmetting

Zo werpt de coronacrisis een nieuw licht – noem het gerust een schijnwerper – op het fenomeen pesten. Het woord pesten verwijst niet voor niets naar een vorige epidemie van besmettelijke ziekte (de Pest is zelfs naamgever van het fenomeen besmettelijkheid). Pesten is een sociaal verschijnsel waarin anderen sociaal besmet worden verklaard.

Pesten is niet zozeer een gebrek aan empathie, want als mens hebben we automatisch empathie voor anderen (wie hieraan twijfelt: zie een auto-ongeluk voor je neus gebeuren en je schrikt je wezenloos nog vóór je weet wie er aangereden werd, of die persoon jouw kleur heeft, jouw religie of de gewenste lichaamsomvang). Pesten is het actief uitschakelen van empathie voor een ander.

Bijvoorbeeld door het gezamenlijk formuleren en herhalen van een zogenaamd heel goede reden om die ander empathie te ontzeggen, in het geval van mensen met obesitas: zij hebben er maar op los geleefd, ze hebben nooit eens maatregelen genomen (dit zijn natuurlijk projecties, men weet niets van de achtergrond van deze mensen, niets van hun levensloop van mogelijk een leven lang lijnen, psychische problemen, incest of welke persoonlijke drama’s hier ook achter kunnen zitten, zelfs niet dat sociale uitsluiting juist een oorzaak kan zijn van overgewicht, diabetes en hartziekten).

Pesten heeft als functie het afleiden van sociale spanningen en het creëren van een saamhorigheidsgevoel en een gevoel van veiligheid. Zolang een bepaalde groep (zij) de schuld heeft, horen ‘wij’ bij elkaar en zijn wij moreel superieur. Het is heel begrijpelijk dat we nu meer dan ooit behoefte hebben om bij elkaar te horen, maar tegelijkertijd zorgt het pesten voor méér onveiligheid. Je moet het namelijk wel eens zijn met de meerderheid, en je kunt zelf het volgende mikpunt worden. Pesten is in die zin het gevolg en tegelijk de oorzaak van (meer) sociale onveiligheid.

Social distancing?

De bron van onveiligheid is nu geen denkbeeldige sociale besmetting maar een zeer concrete ziekte. We zijn nu letterlijk bang om zelf besmet te raken, anderen te besmetten of onze dierbaren te verliezen. Ons geloof in maakbaarheid krijgt een enorme knauw, we proberen met elkaar de controle te behouden, zonder te weten of het genoeg zal zijn, of zelfs in de wetenschap dát het niet genoeg zal zijn.

Die controle bestaat onder meer in het nemen van fysieke afstand, om op die manier het virus af te remmen. Om een mij onduidelijke reden wordt dit social distancing genoemd. Het gaat immers om de fysieke afstand, terwijl de sociale nabijheid groter is dan ooit, mede dank zij telefoon, televisie en internet.

Wellicht verwijst de term naar de tijdelijke sociale wenselijkheid van fysieke afstand, maar juist deze aanpak en de angst voor besmetting raakt ons in onze meest wezenlijke behoefte als mensen om samen te zijn, om elkaar aan te raken. Mensen zijn groepsdieren, we zijn in de honderdduizenden jaren van onze ontstaansgeschiedenis gewend om in groepen te leven, kinderen te krijgen en gezamenlijk op te voeden, elkaar te troosten en lief te hebben.

Dat we elkaar nu niet kunnen knuffelen om te troosten bij verdriet, dat we niet gezamenlijk afscheid kunnen nemen van een overleden vriend of vriendin, dat we niet naar onze clubjes kunnen gaan, niet naar onze klas- of studiegenoten, niet naar onze juf of docent. Dat we onze eigen zieke zus niet kunnen opzoeken en knuffelen, dat kleinkinderen niet naar hun opa’s en oma’s kunnen. Dat ik de handen van mijn vader niet meer kan vasthouden en steeds weer kijk naar de foto, van toen het nog wel kon.

De ander als gevaar

Dat we de ander niet kunnen vasthouden, dat het normale fysieke contact dat bij ons wezen hoort, nu een gevaar is, raakt ons diep in ons bestaan. In onze menselijkheid. In ons mentale én fysieke gevoel van welbevinden. We zijn in gevecht tussen het rationele handelen om het gevaar van besmetting door het virus te verminderen, en onze meest wezenlijke, menselijke behoefte aan nabijheid en contact. Die angst voor fysieke nabijheid, de angst voor de besmettelijke ander, zou nog wel eens diepe sporen kunnen trekken, ontwrichtend kunnen zijn, zowel psychologisch als in onze samenleving.

Natuurlijk heb ik daar geen pasklare oplossing voor, ik kan niet anders dan aandringen op dit besef: mensen zijn niet gemaakt om alleen te zijn, mensen zijn ook niet gemaakt om uit een groep gezet te worden. Pesten, eenzaamheid en depressie zijn diepe wonden in onze menselijkheid. Laat de oproep om voor elkaar te zorgen ook hiervan doordrongen zijn.

Zorg ook voor de minder aaibare anderen, sluit niet nóg meer buiten dan nu fysiek strikt noodzakelijk is. En troost elkaar zoveel je kunt. Doe het voor de ander en voor jezelf.


Mieke van Stigt is socioloog en pedagoog. Deze column verscheen eerder op Sociale Vraagstukken
.

Reacties (6)

#1 Rigo Reus

Om een mij onduidelijke reden wordt dit social distancing genoemd. Het gaat immers om de fysieke afstand
Ah, eindelijk iemand die dat ook vindt. Het is ook onduidelijk, want de afstand wordt gewoon in centimeters gemeten.

  • Volgende discussie
#2 beugwant

@1: Ik weet niet wie ermee begonnen is, maar omdat het Engels is, bekt dat natuurlijk een stuk hipper. Het had dan ook net zo goed ‘epibrative range’ kunnen heten…

Die anderhalve meter is de lengte van een uitgevouwen houten duimstok. Helaas denken nog velen dat de de lengte daarvan in samengevouwen toestand nog steeds anderhalve meter is. Dat is ook wel zo, maar niet op die manier…

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#3 Rigo Reus

@2: Er is ergens een verhaal waarin uitgelegd wordt, een heel logische redenatie, geen speld tussen te krijgen, hoe je, als je de Aarde in partjes snijdt, dat je die dan uiteindelijk in je jaszak kon stoppen, de hele planeet, dat past dan. Maarten Biesheuvel?

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#4 paul

Een mooi essay. Sociologie is afdoende beschreven door Jan Blokker:
“Aanbevolen lectuur
Op één pagina stonden van de week in de Volkskrant twee boeken aangekondigd die ik nog diezelfde nacht ademloos had uitgelezen. Het ene was dan ook een sociologisch proefschrift, en u weet: sociologie is de enige wetenschap waar je niet bij na hoeft te denken, dus het is m’n lievelingsvak. De dissertatie van dr Hessels over vakantie en vakantiebesteding sinds de eeuwwisseling leverde inderdaad weer geen enkel probleem op. Alles wat ik over dit onderwerp reeds vermoedde blijkt waar te zijn, niets van wat ik aangaande het vraagstuk niet wist staat er in vermeld, dus er zal ook wel niks zijn – kortom: de echte sociologie van mijn hart.
Een socioloog, blijkt telkens weer, is iemand die bewijst dat het donker wordt als de lamp uitgaat.”
Uit ‘Ben ik eigenlijk wel links genoeg’

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#5 Rigo Reus

@4: ‘Zorg ook voor de minder aaibare anderen, sluit niet nóg meer buiten dan nu fysiek strikt noodzakelijk is. En troost elkaar zoveel je kunt. Doe het voor de ander en voor jezelf.’

  • Volgende discussie
  • Vorige discussie
#6 beugwant

@3: Ik pas in mijn jas.
Mijn jas past in mijn tas.
Dus ik pas in mijn tas.

  • Vorige discussie