Marc van Oostendorp

273 Artikelen
48 Reacties
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Marc van Oostendorp is hoogleraar Nederlands aan de Radboud Universiteit Hij heeft een website, een YouTube-kanaal.
Foto: Oli Studholme (cc)

Alleen Engels in Europa

Verschillende media brachten de afgelopen dagen verslag uit van het nieuwe Eurobarometer-onderzoek naar de beheersing van en belangstelling voor vreemde talen in Europa. (Dat rapport bestaat in het DuitsEngels en Frans. Jos van Dijk schreef er vrijdag over op Sargasso.)

De meeste bevindingen in het rapport zijn weinig opmerkelijk, zeker voor wie de eerdere editie uit 2005 kende, en al helemaal voor iemand die vooral geïnteresseerd in de Nederlandse gegevens. Het Engels is voor de meeste Europeanen de belangrijkste vreemde taal, 94% van de Nederlanders beweert dat hij in staat is om een conversatie in minstens één vreemde taal te houden en 37% beweert dat hij dat ‘minstens in drie vreemde talen’ gebruiken kan.

Het opmerkelijkste feit kreeg voor zover ik dat kan zien tot nu toe geen aandacht:

 Nederland is het enige land waar het percentage respondenten vóór gelijke berechtiging van alle talen die in de Europese Unie gesproken worden aanzienlijk onder het Europese gemiddelde ligt, aangezien 56% het ermee eens is, en 39% niet. (Les Pays-Bas sont le seul pays où la proportion de répondants qui sont en faveur d’un  traitement égal de toutes les langues parlées dans l’UE est nettement inférieure à la  moyenne européenne, puisque 56% sont d’accord et 39% ne sont pas d’accord avec cette affirmation.)

Foto: Pastitio, http://www.flickr.com/photos/baklava/ copyright ok. Gecheckt 23-11-2022

Echt Nederlands: de Olympusschotel

Terwijl we deze week het menu aan het bestuderen waren in het Griekse, vroeg mijn gezelschap ineens aan mij: ‘Die Olympusschotel, zou die nu in ieder restaurant hetzelfde zijn? Of zeggen ze maar wat?’

Die vraag bleek, eenmaal thuisgekomen, vrij gemakkelijk te beantwoorden: ja en nee. Ja, omdat het altijd gaat over een combinatie van giros andere vleesgerechten, doorgaans van de grill. Nee, omdat, pakweg Thessaloniki in Den Haag ‘2 suzuki, 2 souflaki, 2 bifteki met giros’ aanbiedt onder deze naam, terwijl u bij Athene in Groningen ‘schnitzel, suzuki en giros’ krijgt (wanneer u de Haagse Olympusschotel in Groningen wil eten, zou ik een Sokratesschotel nemen en daar apart bifteki bij bestellen).

Maar daarmee waren we er nog niet, want waar kwam die naam eigenlijk vandaan? Van Griekse en Cypriotische vrienden leerde ik dat de term daar volkomen onbekend was; sterker nog, dat soort schotels worden in het geheel niet geserveerd in Griekenland (‘alleen in toeristententjes kun je zoiets misschien krijgen’, schreef er een, ‘onder de naam mix grill [sic]’).

De volgende contacten die ik aansprak, waren Engels, Oostenrijks, Amerikaans en Italiaans, en wat bleek: in Londen, Wenen, Washington of Rome zult u vergeefs zoeken naar uw geliefde Olympusschotel. (‘But I expect in a month or two,’ schreef mijn Londense contact, ’there will be a few Olympic dishes appearing – not just in Greek restaurants’.) Ook in Vlaanderen kun je voor zover ik heb kunnen nagaan niet terecht voor een Olympusschotel.

Foto: copyright ok. Gecheckt 19-10-2022

Verdwijnt het Fries?

Verdwijnt het Fries als universitaire studie in Groningen? Die indruk kon je gisterenavond makkelijk krijgen: allerlei media (van Elsevier tot Editie-NL) brachten het nieuws. Het klonk allemaal schokkend, een teken aan de wand waarin het eigen cultuurgoed over boord gegooid wordt: volgens het bericht zou de hoogleraar Fries, dr. Goffe Jensma, hebben gezegd dat de studie Fries tot nu toe altijd beschermd was omdat het ‘de tweede officiële rijkstaal’ zou zijn, maar was het nu met die bescherming gedaan. Met ingang van september gaat het Fries op in een brede studie Europese Talen en Culturen. Bovendien geldt voortaan de regel dat een opleiding alleen mag voortbestaan als er genoeg studenten zijn. Daarom zou het einde van de studie nabij zijn.

De lezer bleef na het lezen van dat overal weer herdrukte bericht met allerlei vragen zitten: hoezo was de studie Fries ooit ‘beschermd’? (Anders dan veel mensen denken bestaat er geen wet waarin wordt gezegd dat het Fries inderdaad een ‘officiële rijkstaal’ is, net zo min als dat ergens in de wet over het Nederlands gezegd wordt trouwens.) En hoezo geldt die bescherming dan nu ineens niet meer? En waarom komt Jensma daar nu ineens mee – al die dingen zijn toch allang bekend?

Foto: Pantheon Oculus via Flickr. copyright ok. Gecheckt 28-09-2022

Leve het polytheïstisch atheïsme

Een klassieke opvatting onder moderne ongelovigen is dat de mate van verlichting omgekeerd evenredig is aan aan het aantal goden dat in een samenleving wordt aanbeden. Ooit waren de mensen polytheïsten, daarna werden ze katholiek (drie goden plus een hele santenkraam), daarna protestant (één God) en tot slot werd ook  die laatste God nog afgeschaft. Van veel naar drie naar één naar nul: opgeruimd staat netjes.

Er is een probleem met die redenering, een probleem waarop klassieke gelovigen wel wijzen, maar meestal zonder resultaat: we kunnen niet zonder geloof in een of meer goden, ook als we die God rede noemen, of markt, of economie. We weten weinig of niets echt zeker weten. Wie kan er zeggen dat hij met zijn beperkte verstand echt kan begrijpen hoe alles (alles (alles)) werkt? Dat we uiteindelijk altijd moeten vertrouwen – dat we uiteindelijk iets moeten geloven om niet ten onder te gaan in de volkomen chaos van het absolute onbekende. Atheïsme bestaat in die zin niet, of het staat gelijk aan een waanzinnig neerstorten in het kolkende onbekende. Iedereen heeft structuur nodig en grijpt daarom naar iets onbekends – iedereen die niet ten onder wil gaan is in die zin theïst.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Liever een allochtoon dan een buitenlander

Eindelijk eens iemand die iets verstandigs zegt over de term allochtoon, en meteen komt Kamerlid Martijn van Dam er doorheen toeteren op Twitter.

De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling stuurde deze week een ‘ongevraagd briefadvies’ (nee, daar had ik ook nog nooit van gehoord en, ja, de voorkant van het rapport is erg onduidelijk) aan de minister voor immigratie, integratie en asiel, getiteld Tussen afkomst en toekomst. In dat stuk adviseren ze de minister om als overheid in de interne administratie af te zien van de indeling ‘allochtoon’ – ‘autochtoon’ en de verdere onderverdelingen als ‘westerse’ tegenover ‘niet-westerse’ allochtoon, en ‘eerste-‘, ’tweede-‘ en ‘derdegeneratie-allochtoon’. Het belangrijkste argument is dat die indeling onzinnig is en bizarre resultaten oplevert (zoals Dimitri Tokmetzis hier gisteren ook al schreef). Vanwege de definities die eraan gegeven worden, wordt een kind dat in Nederland geboren is uit Argentijnse ouders een niet-westerse) allochtoon genoemd (omdat Latijns-Amerika tot allochtonië behoort), maar een kind dat in Beiroet geboren is uit in Indonesië geboren ouders een westerse alochtoon (omdat Oost-Azië grotendeels autochtonië is).

De RMO merkt op dat zo’n systeem van classificatie voor de overheid onbruikbaar is. Dat de overheid natuurlijk best kan bijhouden uit welk land iemand afkomstig is, maar dat het hele ingewikkelde systeem van classificaties overtollig is en bovendien niet past bij het overheidsbeleid. Ze zeggen ook herhaaldelijk en expliciet dat dit niet betekent dat de gewone burger of de krant of de wetenschap of zelfs het parlement niet mag praten over allochtoon of autochtoon. Alleen dat die indeling zinloos is, en dat je beter een verschil kunt maken tussen buitenlanders en Nederlanders.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

De Max Havelaar kleuren

Dat onze taal een mengeling is van woorden uit alle tijden, dat kun je laten zien met kleuren. Neem bijvoorbeeld de eerste zin uit de Max Havelaar:

Ik ben makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht, 37. Het is myn gewoonte niet, romanste schryven, of zulke dingen, en het heeft dan ook lang geduurd, voor ik er toe overging een paar riempapier extrate bestellen, en het werk aantevangen, dat gy, lieve lezer, zoo-even in de hand hebt genomen, en dat ge lezen moet als ge makelaar inkoffizyt, of als ge wat anders zyt. Niet alleen dat ik nooit iets schreef wat naar een roman geleek, maar ik houd er zelfs niet van, iets dergelyks te lezen, omdat ik een man van zaken ben.

Ik heb hier de leenwoorden uit het Frans lichtoranje gemaakt, die uit het Latijn donkeroranje en die (dat) uit het Turks groen. Dat het Nederlands veel minder woorden geleend heeft dan het Engels blijkt dan in één oogopslag uit de vergelijking met de eerste zin Tom Sawyer op gekopieerd van deze pagina, waaraan ik ook het idee om leenwoorden te kleuren ontleend heb.

De Amerikaanse woordenkleurer gaat verder met nog allerlei andere Engelse teksten zo in te kleuren, maar mij leek het interessanter om juist dezelfde tekst nog wat andere kleurtjes te geven. Hier is bijvoorbeeld het begin van de Max Havelaar, waarbij ik woorden een donkere tint heb gegeven naarmate ze langer in het Nederlands aanwezig zijn (volgens het Chronologisch Woordenboek van Nicoline van der Sijs):

Foto: foto: daBinsi (http://www.flickr.com/photos/dabinsi/)

De derde landstaal

De provincies in het noorden en het oosten van het land laten het er niet bij zitten. Nadat een verzoek tot erkenning van het Nedersaksisch vorige maand door minister Spies werd afgewezen, is men nu een handtekeningenactie begonnen om de minister tot andere gedachten te brengen.

Zo’n erkenning is vooral een politieke kwestie. Wetenschappelijke (dat wil zeggen: taalkundige) argumenten ervoor of ertegen zijn er eigenlijk niet. Het Nedersaksisch is een min of meer samenhangende groep dialecten die verwantschap vertonen met de ‘Platduitse’ dialecten aan de andere kant van de grens. Ze verschillen van het standaard-Nederlands, maar of die verschillen groot genoeg zijn om van een taal te spreken, dat is een willekeurige kwestie.

Het geharrewar gaat dan ook vooral over geld. De provincies willen de erkenning omdat ze hopen op die manier meer geld uit Europa te krijgen. De minister wil de erkenning niet omdat deze ook allerlei (financiële) verplichtingen voor het Koninkrijk der Nederlanden met zich meebrengt. Daarnaast is het voor de provincies vooral ook een prestigekwestie: door te laten zien dat ze een ‘eigen taal’ hebben, kunnen ze beter verdedigen dat er een eigen bestuurslaag moet zijn, de provincie. Daarnaast heeft de erkenning ongetwijfeld voor sommige sprekers een emotionele waarde: de overheid kan er een gebaar mee maken naar een immaterieel erfgoed dat langzaam maar zeker aan het verdwijnen is.

Foto: Bron: Het Geheugen van Nederland copyright ok. Gecheckt 18-10-2022

Horlepiep als doodsbedreiging

Het zijn nogal zware beschuldigingen die Leon de Winter uit in het gedicht dat hij schreef over Günther Grass: de Nobelprijswinnaar zou een antisemiet zijn en uit zijn op de vernietiging van Israël. En daarnaast zou hij ook nog eens niet-rijmende gedichten schrijven:

Warum lässt er nicht die Wörter tanzen?
Warum nur hinter Prosa verschanzen?
Wer reimt, der geht stets hin und her,
der geht vor und auch wieder Zeilen zurück,
so wie der Tänzer in seinem Lieblingsstück.

Over de vraag of een gedicht moet rijmen, bestaat in de Nederlandse literatuur al ruim 150 jaar onenigheid. Je kunt bijvoorbeeld voor het rijm (en het metrum) zijn omdat het een teken is van vakmanschap, en je kunt er tegen zijn omdat rijmdwang je verhindert om te zeggen wat je werkelijk bedoelt. (Hugo Brandt Corstius publiceerde vorig jaar een aanval op het rijm in een boekje dat Rijmlijm heette; Kees van Kooten schreef in zijn dit jaar verschenen boek Harstochtjes een verdediging van het rijm dat Lijmrijm heette.)

De andere is: “Ik heb niets tegen verzen op zichzelf,” zegt het personage Droogstoppel in de politieke roman Max Havelaar, om daarna uiteen te zetten dat rijm wel soms de waarheid in de weg zit.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

De Paasvuren laaien op: opstand der Saksen?

Het is ogenschijnlijk een grappig berichtje in het nieuws vanavond — een van de Hart-van-Nederlan dse berichtjes waar geen enkel nieuwskanaal meer zonder kan. Maar als je wat doorleest, zit er onrust achter. In Espelo is het grootste paasvuur ter wereld ooit gebouwd. Het ding is 45,98 meter hoog en daarmee rijp voor The Guiness Book of Records. (Zie bijvoorbeeld De Telegraaf en De Gelderlander. Ook het 8-Uur Journaal besteedde er aandacht aan.)

Als je de berichtgeving goed leest, merk je dat het niet alleen maar lollig is, dat opstoken van het paasvuur. Bijna 20 jaar geleden, in 1993 publiceerde Ton Dekker van het Meertens Instituut een artikel met de titel Paasvuren, een veranderlijke traditie tussen toerisme en lokale identiteit. Allebei die polen komen we tegen in de moderne berichtgeving.

“De laatste jaren staan er op eerste paasdag tegen de avond overal in Twente en Salland files van mensen die naar het vuur komen kijken,” schrijft De Gelderlander, die tegelijk ook meldt dat de paasvuren ‘niets’ met het christelijke paasfeest te maken hebben.

Dat laatste verhaal speelt mogelijk een rol in de toeristische aantrekkingskracht. Het is zeker van groot belang in de tweede pool in Dekkers artikel: het beleven van de lokale identiteit. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het commentaar van Gerrit Kraa, een bekende Achterhoekse kenner van het dialect en de geschiedenis in het Reformatorisch Dagblad:

Toekomstig Nederlands: Kep koup appel

Kun je de toekomst van het Nederlands voorspellen? Natuurlijk niet. Om te weten wat er met onze taal gaat gebeuren in de komende 500 jaar, moet je weten wat er met de Nederlanders gaat gebeuren — en wie kan dat weten?

Het is wel leuk om het te proberen. Het onvolprezen Vlaamse tv-programma Man over woord had vorig jaar een item waarin ze een simpel dialoogje in de taal van 1000 jaar geleden probeerden te reconstrueren. Het gesprekje luidde:

Pieter: Ik heb hier donderdag vijf pond zoete appels gekocht. Die waren rot!
Reinhilde: Dat kan gebeuren. In plaats daarvan krijgt u een potje met verse honing.

De onvolprezen Leidse taalkundige Michiel de Vaan maakte daar de volgende Oudnederlandse versie van (voor het jaar 500):

P: Thunres dagō ik kaupōdǣ hēr fīf pundu swōtjērō applō. Thē wǣrun rutanē
R: Swa mag gaskehana. Anǣ thērō stadai skuluth jī habēna puttakīna mith friskō hunangō

Zou het ook mogelijk zijn om juist een toekomstige versie te maken? Daarover zat ik gisteren tijdens de lunchpauze te puzzelen met een paar collega’s. Uiteindelijk ik hierop uit, voor in het onvolprezen jaar 2500:

P: Kep koup twei kelou soot appel sjinkse. Hep sain rot!
R: Kan buir. Je kraig in plaats vaarfan ’n fers bilem pot.

Foto: copyright ok. Gecheckt 02-03-2022

Leid lager opgeleiden hoger op

Er lopen allerlei maatschappelijke kloven en kloofjes door de Nederlandse samenleving. Een ervan staat de laatste maanden in de belangstelling: die tussen hoger en lager opgeleiden. Wetenschappers zoals Mark Bovens (Utrecht) en Anchrit Wille (Leiden) hebben er al eerder op gewezen en in haar onlangs verschenen boek Vertrouwen is goed, maar begrijpen is beter mengt Kamervoorzitter Gerdi Verbeet zich in de discussie, zoals ze dat eerder heeft gedaan: 90% van de leden van de huidige Tweede Kamer is hoger opgeleid, terwijl dat percentage in de samenleving als geheel net iets boven de 30% ligt. De lager opgeleiden, zo is de redenering, voelen zich hierdoor niet door de volksvertegenwoordiging gerepresenteerd – en dit zou de onvrede met de politiek verklaren. Verbeets oplossing: er moeten meer verstandige lager opgeleiden in de Tweede Kamer.

Vroeger had de sociaal-democratie een heel andere manier om de kloof tussen hoger en lager opgeleiden te dichten: de lager opgeleiden moesten hoger opgeleid worden. Voorbij zijn de dagen dat een socialistische onderwijzer zich in de avonduren opwerkte tot een MO-akte zodat hij leraar kon worden, of dat groepjes arbeiders tijdens hun vrije weekeinden cursussen scheikunde volgden. (Ook Gerdi Verbeet zelf heeft overigens een MO-akte. En ze spreekt zich in een bijzin uit voor verheffing: “Ook al heb ik mijn twijfels als ik terugdenk aan de AJC die arbeiderskinderen leerde om klassieke muziek en poëzie te waarderen.”)

Foto: FLickr / Nano Anderson

Red een managementlaag!

“Het ritselt overal,” schreef Sofokles in het fragmentarisch overgeleverde toneelstuk Akrisios, “voor wie bang is.” Al duizenden jaren is het een beproefde techniek om de paniek aan te wakkeren: zorgen dat ze omslaat in paranoia, zodat je als boeman alleen hoeft toe te kijken hoe de angst om zich heen grijpt.

Het laatste anderhalf jaar zijn de Nederlandse cultuur en de Nederlandse wetenschap in rep en roer. Van alle kanten dreigt gevaar, al is dat ‘gevaar’ alleen financieel. De ene subsidiekraan na de andere wordt dichtgedraaid: orkesten, bibliotheken en theatergezelschappen verkeren al in zwaar weer en ook de universiteiten hebben het moeilijk. Dat is allemaal ernstig, zou je zeggen, maar voor sommigen kennelijk nog niet ernstig genoeg.

Zo voerde NRC Handelsblad de afgelopen week een systematische campagne om de lezer te doen geloven dat de opleidingen Frans, Italiaans en Duits in Leiden zonder enige twijfel worden opgeheven. Na een nieuwsartikel in de krant van maandag 27 februari, verscheen er donderdag een column van Christiaan Weijts (‘Wie een taal wil studeren, zal naar het buitenland moeten’) en zaterdag waarschuwde de taalkundige Rens Bod op de voorpagina van de opiniebijlage dat de Nederlandse opleidingen zo verworden tot ‘middelmatige talenstudies die niet uitstijgen boven het niveau van een cursus Frans aan een volksuniversiteit’. (Dat stuk stond gisterenavond op Sargasso; eergisteren was er al een reactie van Jona Lendering.)

Vorige Volgende