Vrede, godverdomme, vrede
Op 22 februari 2014 overleed de dichter Leo Vroman (geb. 1915), op veel te jonge leeftijd. Om dat te herdenken draagt Marc van Oostendorp Vromans bekendste gedicht voor: Vrede.
Op 22 februari 2014 overleed de dichter Leo Vroman (geb. 1915), op veel te jonge leeftijd. Om dat te herdenken draagt Marc van Oostendorp Vromans bekendste gedicht voor: Vrede.
NIEUWS - Kinderen van een paar uur oud kunnen hun moedertaal al herkennen! Het is misschien geen zwaartekrachtsgolf, maar een dit weekeinde online geplaatst artikel uit Neuropsychologia – de officiële verschijningsdatum is pas in april – zorgde in ieder geval wel voor een rimpeling.
Een paar uur oud! Hoe weten we dat? Het is de onderzoekers gelukt door op een vernuftige manier nieuwe experimentele technieken in te zetten.
Om te beginnen kun je tegenwoordig vrij gemakkelijk en zonder al te veel belasting in iemands hersenen kijken, of in ieder geval zien waar relatief veel activiteit plaatsvindt. Je hoeft er alleen een bandje om het hoofdje te doen. En er zijn kennelijk genoeg ouders die zoiets geen probleem vinden, voor de wetenschap.
Alleen rijst dan natuurlijk wel de volgende vraag: hoe merk je dat het kind zijn moedertaal hoort?
Ook daarvoor ontwikkelden de onderzoekers een vernuftige techniek. Ze namen een tweetalige vrouw die het kind nooit eerder gehoord had en die even vloeiend Frans – de moedertaal van de kinderen – als Arabisch – een volkomen onbekende taal – sprak. In beide talen las ze het verhaal van Sneeuwwitje voor. De zuigelingen luisterden naar een van de verhalen óf naar een achterstevoren afgespeeld fragment in een van die talen.
Onverwachte vragen in de wetenschapsagenda
Kun je talen met elkaar vergelijken? En nog belangrijker kun je ze dan op een ranglijst plaatsen? Het is in ieder geval iets dat mensen graag doen. Ze vragen dan: is het Nederlands een moeilijke taal? Wat is de mooiste taal die u kent? En raken danig sip wanneer je ze het enig juiste antwoord geeft: dat hangt er maar vanaf.
Het Nederlands is een uiterst moeilijke en lelijke taal voor een niet zo snuggere Chinees die geen enkel nut ziet in het leren van die taal, en heel makkelijk en schoon voor een taalgevoelige Duitse jongeling die verliefd is op een eentalig meisje uit Arnhem. Wie er gelijk heeft valt bij de huidige stand van de wetenschap niet uit te maken.
In de hoorn des interrogatieven overvloeds die de wetenschapsagenda is, vinden we dan weer een heel andere vraag over de ordening der talen:
COLUMN - Wat voor rol speelt de persoonlijkheid in de wetenschap? Het klassieke antwoord kennen jullie: geen enkele. De wetenschapper is volkomen neutraal en laat wanneer hij zijn laboratorium, bibliotheek of veldwerkveld betreedt al haar hobby’s, politieke en religieuze overtuigingen, culturele preoccupaties en sociale achtergrond achter in een speciaal daartoe bestemd met een pincode beveiligd kastje.
Er wordt op verschillende manieren aan dat ideaal geknabbeld. Sommige mensen vinden dat het naïef is om te veronderstellen dat je zo’n ideaal zelfs maar kunt benaderen, zeker in de mens- en geesteswetenschappen – er bestaat geen ‘objectieve’, buitenmenselijke kijk op de mens en zijn cultuur. Een ‘neutrale’ blik betekent maar al te vaak: de blik van de machthebber.
Voorbestemd
Tegelijk vinden andere mensen (of dezelfde, dat kan ik van hier af niet goed zien) dat de wetenschapper zijn eigen persoonlijkheid nu eenmaal moet inzetten om aan het brede publiek en/of de geldschieters te laten zien hoe leuk en boeiend en interessant onderzoek nu eenmaal is. Er is bijvoorbeeld een boek over wiskunde waarin wordt beweerd dat het wiskunde-onderwijs ruimte moet bieden aan voorlichting over de hoogoplopende ruzie tussen Leibniz en Newton omdat dit het vak zoveel aantrekkelijker maakt.
Ik ben er niet helemaal uit.
COLUMN - Noem me naïef, een wegkijker, of een lid van de laffe elite, maar ik vind dat we mooie tijden beleven met al die mensen die hiernaartoe komen.
Natuurlijk, het is vreselijk voor de mensen die huis en haard hebben moeten verlaten en dan hier de kilte tegenkomen van het klimaat en van de mensen. Maar het worden mooie tijden voor de Nederlandse samenleving en voor onze cultuur. Nieuw bloed! Al die interessante nieuwe mensen erbij, met een nieuwe kijk op de wereld, en op ons en op ons land! De onvoorspelbare nieuwe manieren waarop onze taal en cultuur kunnen groeien!
Iemand van het Leids Universitair Medisch Centrum organiseert sinds kort een wekelijkse lezingenreeks voor de hoger opgeleiden onder de vluchtelingen die in gebouwen van de universiteit worden opgevangen. Ik mocht er deze week een praatje geven (een heel algemeen praatje, ‘over menselijke taal’), en ik was onder de indruk van de intelligentie, de leergierigheid, de bereidheid om in discussie te gaan van de mensen die daar zaten. Die mannen en vrouwen uit allerlei landen deden het op geen enkele manier slechter dan de Nederlandse studenten.
Op zijn minst waren ze minder verveeld. Zij geloofden nog in iets waar ik ook hartstochtelijk – naïef, wegkijkerig, elitair – in geloof: kennis en begrip; discussie en hunkering naar geestelijke groei en ontwikkeling. Na afloop kwamen er een paar ingenieurs me ongeveer smeken om tips over hoe een bepaald probleem aan te pakken waar ze nooit eerder voor hadden gestaan – het leren van een vreemde taal, het Nederlands.
COLUMN - “Nu is het toch al bijna 2016,” constateerde NRC Handelsblad twee dagen geleden, “en het is nog steeds niet bekend wat iets nou precies grappig maakt.” De krant schreef over de moeilijkheden die psychologen hebben bij het onderzoek naar humor. “Zo is er geen algemeen geaccepteerde definitie van het begrip humor.”
Maar de redding is nabij en komt uit de taalkundige hoek. Vorige maand werd in Amsterdam het twintigste zogenoemde Amsterdam Colloquium gehouden, waarin taalkundigen, filosofen en anderen die geïnteresseerd zijn in de betekenis van taal. Een van de lezingen laat zien (‘Understanding Laughter’ van Jonathan Ginzburg e.a. <hier>) wat er schort aan de psychologische benadering. Je moet niet proberen te begrijpen wat humor is, maar wat het betekent als mensen lachen.
Bananenschil
De (slimme) truc die Ginzburg en zijn collega’s daarbij toepassen is: doen alsof lachen eigenlijk een taaluiting is, iets dat een vorm heeft (hahahaha) en een betekenis.
Er zijn volgens Ginsberg twee soorten betekenis:
•Een soort oerbetekenis die betekent ‘ik vind dit prettig’, en die kinderen bijvoorbeeld al hebben.
•De betekenis: ‘incongruïteit’, de lezer laat merken dat hij het ene niet vindt kloppen met het andere (‘Deftige dame stapt op bananenschil.’ ‘Hahahahaha’).
RECENSIE - De Italiaan Lodovico Guicciardini verbaasde zich in 1567 over de talenkennis van de Antwerpenaren: zowel jongens als meisjes leerden Frans op school, zodat menigeen de bezoeker in die taal te woord kon staan. “En dan zijn er ook nog maestro’s die de Italiaanse taal en het Spaans onderwijzen.”
Eigenaardig genoeg vind je van die meertaligheid van de zestiende-eeuwse Lage Landen nog maar weinig terug in het hedendaagse onderzoek, merken Samuel Mareel en Dirk Schoenaers op in hun inleiding bij het nieuwe nummer van Queeste, Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Mensen denken bij middeleeuwse literatuur in de Nederlanden vaak aan teksten die in het (Middel-)Nederlands geschreven zijn, of eventueel in het Latijn. Dat er allerlei andere talen gebruikt werden, wordt daarbij nogal eens over het hoofd gezien.
In dit nummer laten enkele letterkundigen zien hoe vals het beeld dan is – het idee dat er in deze streken ooit zuiver en alleen Nederlands gesproken werd, is eenvoudigweg onjuist. Zo is het waarschijnlijk zelfs nooit geweest.
Dat geldt in ieder geval voor het zuiden, waarop de meeste bijdragen zich richten, zoals ze zich ook over het algemeen concentreren op de late middeleeuwen: de titel van dit nummer luidt Literature and Multilingualism in the Low Countries (1100-1600), maar het gaat toch eigenlijk vooral over de vijftiende en zestiende eeuw. De laatste bijdrage, van Alisa van de Haar, over de taalspelen in emblemata, betrekt zelfs de zeventiende eeuw erbij.
COLUMN - Misschien heb ik de verkeerde vrienden, maar ik ken helemaal niemand die het Groot Dictee der Nederlandse Taal een leuk programma vindt.
Ik heb het zelf één keer gezien. Wat is dat programma saai! Eindeloos lang worden allerlei bizarre zinnen herhaald. En nu in stukjes. Eindeloos lang. Worden allerlei. Bizarre zinnen herhaald.
Eindeloos lang worden allerlei bizarre zinnen herhaald.
Tussendoor komt de jury grappig doen over hoeveel fouten de deelnemers hebben gemaakt en slaan zogeheten BN’ers en BV’ers daar ook nog ironische kwinken over. Waarom iemand naar zoiets zou willen kijken is een van de middelgrote raadsels in dit leven. Maar zolang ze aan het Dictee meedoen, gooien ze niet met vuurwerk, zoals een oud spreekwoord luidt. En nu in stukjes.
Goed gesprek
Dat mensen eraan willen meedoen, dat begrijp ik dan weer wel. Avonden lang woordjes stampen, de moeilijkste gevallen inspreken op je iPhone, zodat je er tijdens het hardlopen steeds weer naar kunt luisteren: het is een overzichtelijke sport die dus bovendien resulteert in het allersaaiste sportprogramma aller tijden.
Dat Warna Oosterbaan er in een artikel voor NRC Handelsblad over klaagde dat het programma niet over taal gaat, vind ik dan ook een beetje overdreven: dat is net zoiets als klagen dat DWDD niet gaat over een goed gesprek, of het Journaal niet over wat er echt belangrijk is op de wereld. Wat wil je dan.
COLUMN - Een weinig besproken, maar belangrijk onderwerp: lezen is een bron van trots. Niet alleen de boeken die je wel gelezen hebt, maar ook de boeken die je juist niet gelezen hebt, kunnen mensen een enorme opkikker geven. De Amerikaanse redacteur Don Piepenbring schrijft erover in zijn blad The Paris Review (ja mensen, dat lees ik): de vreemde vooroordelen die je ertoe kunnen leiden om een bepaalde schrijver nooit te lezen.
Omdat die schrijver totaal niet jouw smaak is.
Hoewel je dat niet kan weten, omdat je immers nooit iets van hem of haar leest.
Zoals vrijwel alles in het leven, is het vermoedelijk vooral een sociaal fenomeen. Je leest een bepaalde schrijver niet omdat je denkt dat een bepaalde groep andere lezers die schrijver juist wel lezen, en je op die groep neerkijkt. Die lezers doen dat alleen omdat ze met de massa meelopen, of juist snobistisch willen laten zien hoe slim ze zijn door idioot moeilijke boeken te lezen. De laatste categorie is misschien nog wel het interessantst: uit snobisme een hekel hebben aan James Joyce omdat je meent dat mensen die boeken alleen uit snobisme lezen.
Het zou een interessant onderzoeksobject zijn: bij allerlei groepen in kaart brengen wat voor boeken ze met trots niet lezen, en waarom. Sommige genres lijken me in zijn geheel uitgesloten van de trots: niemand is vermoedelijk blij dat hij Karel ende Elegast nog nooit gelezen heeft. Maar verder?
Langzaam maar zeker groeien er op Nederlandse bodem nieuwe talen. Het Nederlands-Turks bijvoorbeeld – de taal van de nakomelingen van migranten uit Turkije die hier opgroeien, over het algemeen vloeiend Nederlands spreken, maar daarnaast ook nog altijd Turks als moedertaal hebben.
Alleen groeit dat Turks vermoedelijk zachtjes weg van de taal zoals die in Turkije gesproken wordt. Julie hoeven niet raar op te kijken als je over honderd jaar wakker wordt en dan ineens ontdekt dat er in de loop van de tijd een nieuwe taal is ontstaan, het Nederturks, dat afwijkt van wat er in Anatolië gesproken wordt – doordat het Turks hier doorlopend in aanraking is met het Nederlands, maar ook doordat een taal als ze in verschillende gebieden gesproken wordt vanzelf uiteenvalt.
Hülya Şahin beschrijft in haar onlangs in Nijmegen verdedigde proefschrift Cross-linguistic influences de eerste stapjes van dat proces. In de loop van de afgelopen jaren deed ze een aantal onderzoekingen die ze in dit proefschrift bundelt (een ervan gaat overigens niet over het Turks, maar over het Papiamento). De conclusie: de veranderingen zijn nog heel voorzichtig, maar ze zijn er wel.
Vooralsnog gaan die verschillen vooral over vaste verbindingen. Turkstalige Nederlanders zeggen wel dat ze de ‘otobüs-ü aldım’, de bus nemen, net als in het Nederlands. In Turkijke is het gebruikelijker om te zeggen dat je de ‘otobüs-e bindim’, de bus haalt. Zo zeggen Nederturken ook gemakkelijker ‘Türkçe arkadaş-ım’ (mijn Turkse vrienden), terwijl ze in Turkije het liever hebben over ‘Türk arkadaş-ım ‘(mijn Turkenvrienden).
De Britse wiskundige Alex Bellos schreef gisteren in The Guardian een artikel dat ook in Nederland enig stof deed opwaaien. In dat stuk besprak Bellos het feit dat de Engelse spelling triviaal is: als je ieder woord ziet als een vermenigvuldiging, en iedere letter als een variabele in die vermenigvuldiging, dan kun je bewijzen dat de waarde van iedere letter gelijk is aan 1.
Neem bijvoorbeeld de woorden aisle en isle, zegt Bellos. Die spreek je op dezelfde manier uit, en dus kun je zeggen aisle=isle. Omdat je ieder woord ziet als een vermenigvuldiging van de letters, krijg je dan:
•axixsxlxe = ixsxlxe
Maar dan staat er dus eigenlijk: ax(isle) = isle. Dat is alleen waar als a staat voor 1. Die truc kun je ook voor allerlei andere letters uithalen: plumb en plum klinken ook hetzelfde, dus volgens deze redenering staat de b ook voor 1. Voor andere letters is het iets bewerkelijker. Voor de c observeer je eerste dat scent en cent hetzelfde klinken. Daaruit volgt dat s gelijk is aan 1. Daarna besef je dat sent en cent ook hetzelfde klinken. Daaruit volgt dat c=s, en omdat s=1 dus ook c=1.
Al in 1993 heeft een groep wiskundigen laten zien dat je op deze manier kunt uitrekenen dat iedere letter in het Engels en het Frans gelijk staat aan 1. Dat is de definitie van triviaal.
RECENSIE - Het is een wat wonderlijk betoog, dat Lisa Kuitert houdt in haar boek Het boek en het badwater. Je vraagt je af waarom het eigenlijk geschreven is. Het wil een pleidooi zijn vóór het gedrukte boek, maar het belangrijkste argument daarbij lijkt te zijn dat er zoveel mensen van gedrukte boeken houden, dat ze liever papier in hun handen hebben dan een e-reader, enzovoort. Zodat je je afvraagt waarom er dan een pleidooi nodig is.
Het boek is bovendien heel expliciet óók geen pleidooi tegen e-books, want Kuitert meldt dat ze die zelf ook leest. Bovendien heeft ze Het boek en het badwater ook als e-book laten uitbrengen (dat is ook de vorm waarin ik het gelezen heb). Er hoeft dus volgens haar niet zoveel te veranderen; noch laat ze overtuigend zien dat er op dit moment tegenstanders aan het werk zijn die alles slopen wat haar lief is. Waarom dan een schotschrift gemaakt?
‘Voor twijfelaars en voor boekenliefhebbers die zich tegenover de e-bookgebruikers moeten verdedigen, kan het zinvol zijn om de argumenten pro-papieren boek bij elkaar te hebben,’ zegt de auteur in de inleiding. Maar ik vraag me af of dit nu echt zo is. Daarvoor staan die argumenten rijp en groen door elkaar. Zo’n beetje alles wat iemand ten gunste van het papieren boek zou kunnen verzinnen, wordt genoemd, maar nergens kritisch gewogen.