Marc van Oostendorp

281 Artikelen
48 Reacties
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Marc van Oostendorp is hoogleraar Nederlands aan de Radboud Universiteit Hij heeft een website, een YouTube-kanaal.
Foto: Abhi Sharma (cc)

Trots op wat je niet leest

COLUMN - Een weinig besproken, maar belangrijk onderwerp: lezen is een bron van trots. Niet alleen de boeken die je wel gelezen hebt, maar ook de boeken die je juist niet gelezen hebt, kunnen mensen een enorme opkikker geven. De Amerikaanse redacteur Don Piepenbring schrijft erover in zijn blad The Paris Review (ja mensen, dat lees ik): de vreemde vooroordelen die je ertoe kunnen leiden om een bepaalde schrijver nooit te lezen.

Omdat die schrijver totaal niet jouw smaak is.

Hoewel je dat niet kan weten, omdat je immers nooit iets van hem of haar leest.

Zoals vrijwel alles in het leven, is het vermoedelijk vooral een sociaal fenomeen. Je leest een bepaalde schrijver niet omdat je denkt dat een bepaalde groep andere lezers die schrijver juist wel lezen, en je op die groep neerkijkt. Die lezers doen dat alleen omdat ze met de massa meelopen, of juist snobistisch willen laten zien hoe slim ze zijn door idioot moeilijke boeken te lezen. De laatste categorie is misschien nog wel het interessantst: uit snobisme een hekel hebben aan James Joyce omdat je meent dat mensen die boeken alleen uit snobisme lezen.

Het zou een interessant onderzoeksobject zijn: bij allerlei groepen in kaart brengen wat voor boeken ze met trots niet lezen, en waarom. Sommige genres lijken me in zijn geheel uitgesloten van de trots: niemand is vermoedelijk blij dat hij Karel ende Elegast nog nooit gelezen heeft. Maar verder?

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Het Nederturks heeft nog altijd naamvallen

Langzaam maar zeker groeien er op Nederlandse bodem nieuwe talen. Het Nederlands-Turks bijvoorbeeld – de taal van de nakomelingen van migranten uit Turkije die hier opgroeien, over het algemeen vloeiend Nederlands spreken, maar daarnaast ook nog altijd Turks als moedertaal hebben.

Alleen groeit dat Turks vermoedelijk zachtjes weg van de taal zoals die in Turkije gesproken wordt. Julie hoeven niet raar op te kijken als je over honderd jaar wakker wordt en dan ineens ontdekt dat er in de loop van de tijd een nieuwe taal is ontstaan, het Nederturks, dat afwijkt van wat er in Anatolië gesproken wordt – doordat het Turks hier doorlopend in aanraking is met het Nederlands, maar ook doordat een taal als ze in verschillende gebieden gesproken wordt vanzelf uiteenvalt.

Hülya Şahin beschrijft in haar onlangs in Nijmegen verdedigde proefschrift Cross-linguistic influences de eerste stapjes van dat proces. In de loop van de afgelopen jaren deed ze een aantal onderzoekingen die ze in dit proefschrift bundelt (een ervan gaat overigens niet over het Turks, maar over het Papiamento). De conclusie: de veranderingen zijn nog heel voorzichtig, maar ze zijn er wel.

Vooralsnog gaan die verschillen vooral over vaste verbindingen. Turkstalige Nederlanders zeggen wel dat ze de ‘otobüs-ü aldım’, de bus nemen, net als in het Nederlands. In Turkijke is het gebruikelijker om te zeggen dat je de ‘otobüs-e bindim’, de bus haalt. Zo zeggen Nederturken ook gemakkelijker ‘Türkçe arkadaş-ım’ (mijn Turkse vrienden), terwijl ze in Turkije het liever hebben over ‘Türk arkadaş-ım ‘(mijn Turkenvrienden).

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Is het Nederlands triviaal?

De Britse wiskundige Alex Bellos schreef gisteren in The Guardian een artikel dat ook in Nederland enig stof deed opwaaien. In dat stuk besprak Bellos het feit dat de Engelse spelling triviaal is: als je ieder woord ziet als een vermenigvuldiging, en iedere letter als een variabele in die vermenigvuldiging, dan kun je bewijzen dat de waarde van iedere letter gelijk is aan 1.

Neem bijvoorbeeld de woorden aisle en isle, zegt Bellos. Die spreek je op dezelfde manier uit, en dus kun je zeggen aisle=isle. Omdat je ieder woord ziet als een vermenigvuldiging van de letters, krijg je dan:

•axixsxlxe = ixsxlxe

Maar dan staat er dus eigenlijk: ax(isle) = isle. Dat is alleen waar als a staat voor 1. Die truc kun je ook voor allerlei andere letters uithalen: plumb en plum klinken ook hetzelfde, dus volgens deze redenering staat de b ook voor 1.  Voor andere letters is het iets bewerkelijker. Voor de c observeer je eerste dat scent en cent hetzelfde klinken. Daaruit volgt dat s gelijk is aan 1. Daarna besef je dat sent en cent ook hetzelfde klinken. Daaruit volgt dat c=s, en omdat s=1 dus ook c=1.

Al in 1993 heeft een groep wiskundigen laten zien dat je op deze manier kunt uitrekenen dat iedere letter in het Engels en het Frans gelijk staat aan 1. Dat is de definitie van triviaal.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Zien lezen doet lezen

RECENSIE - Het is een wat wonderlijk betoog, dat Lisa Kuitert houdt in haar boek Het boek en het badwater. Je vraagt je af waarom het eigenlijk geschreven is. Het wil een pleidooi zijn vóór het gedrukte boek, maar het belangrijkste argument daarbij lijkt te zijn dat er zoveel mensen van gedrukte boeken houden, dat ze liever papier in hun handen hebben dan een e-reader, enzovoort. Zodat je je afvraagt waarom er dan een pleidooi nodig is.

Het boek is bovendien heel expliciet óók geen pleidooi tegen e-books, want Kuitert meldt dat ze die zelf ook leest. Bovendien heeft ze Het boek en het badwater ook als e-book laten uitbrengen (dat is ook de vorm waarin ik het gelezen heb). Er hoeft dus volgens haar niet zoveel te veranderen; noch laat ze overtuigend zien dat er op dit moment tegenstanders aan het werk zijn die alles slopen wat haar lief is. Waarom dan een schotschrift gemaakt?

‘Voor twijfelaars en voor boekenliefhebbers die zich tegenover de e-bookgebruikers moeten verdedigen, kan het zinvol zijn om de argumenten pro-papieren boek bij elkaar te hebben,’ zegt de auteur in de inleiding. Maar ik vraag me af of dit nu echt zo is. Daarvoor staan die argumenten rijp en groen door elkaar. Zo’n beetje alles wat iemand ten gunste van het papieren boek zou kunnen verzinnen, wordt genoemd, maar nergens kritisch gewogen.

Foto: SP Groningen (cc)

Tokkies aller landen

OPINIE - Ik had nog nooit van Zoesje gehoord, maar dit Facebook-personage vatte minstens een deel van de ongelukkige vluchtelingendiscussie treffend samen:

12096637_1626089797641844_6197525293737057209_n

De diagnose is juist: sommige mensen zijn bang door de komst van de vluchtelingen een deel van hun sociaal-economische comfort in te moeten leveren. Bovendien is die vrees mogelijk terecht: onder de vluchtelingen bevinden zich vast en zeker arbeidskrachten die betere ‘capaciteiten’ hebben dan sommige mensen die hier nu al wonen – en die deze mensen daarom wegdrukken van die markt.

Maar tekenender dan de juiste diagnose is de onbarmhartige toon waarin deze gesteld is, en die niet alleen blijkt door scheldwoorden als tokkie en mongool.Het is een toon van ‘net goed, vuile loser’, je hebt je moeilijkheden aan jezelf te wijten. Het is een harde, kapitalistische toon, en daarmee een onderdeel van een bedenkelijke ontwikkeling. Er dreigt een situatie te ontstaan waarin asielzoekers en ’tokkies’ in hetzelfde schuitje terecht komen, terwijl wij, als elite, die groepen tegen elkaar opzetten. Sommigen de tokkies tegen de asielzoekers; anderen (zoals Zoesje) de asielzoekers tegen de tokkies. Ondertussen blijven wij, van de elite, buiten schot.

Gastvrijheid

We zijn hier op Sargasso entre nous en jullie menen vast ook allemaal dat een beschaafd, welvarend land moet helpen om mensen in grote nood te helpen. Dus zijn wij ‘de elite’ waarop sommige politici zo afgeven. Ik persoonlijk denk dat we zo gastvrij mogelijk moeten zijn aan zoveel mogelijk mensen; dat we nog heel wat meer mensen aankunnen dan we nu al hebben ontvangen. Ik zou het liefst in een samenleving leven waarin we de mensen die hun moeilijkheden ontkomen zijn met bloemen en olijven zouden ontvangen.

Foto: Kiss in SoS-racisme, Parijs (2010) - Philippe LeRoyer, (cc)

Wachten op de trotse racisten

ACHTERGROND, ANALYSE - Hoe verhard de maatschappelijke discussie ook mag zijn, er zijn nog steeds geen mensen die het leuk vinden om racist genoemd te worden.

Mensen kunnen rustig volhouden dat een andere huidskleur nu eenmaal een indicatie is van domheid, of grapjes maken als een aantal witte sociaal zwakkeren een aantal kinderen van net aangekomen vluchtelingen intimideert. Sommigen tonen zich trots op het feit dat het lot van anderen hen niet interesseert wanneer ze op een afstand van meer dan 250 kilometer geboren zijn, of laten weten dat Arabieren ‘nu eenmaal’ zus of zo zijn. Dat zijn allemaal zaken die mensen tien jaar geleden niet zo snel in het openbaar zouden zeggen, maar de term racisme is kennelijk een stap te verm. De sprekers reageren vrijwel onveranderlijk als door een wesp gestoken zodra iemand zegt dat ze racistisch zijn.

Wat zegt dat over het begrip racisme? Waarom zijn er geen trotse racisten?

Melk

In de eerste plaats is het racisme natuurlijk een wetenschappelijke theorie, en wel een die geen hout snijdt: de theorie dat de mensheid kan worden onderverdeeld in een overzichtelijk aantal duidelijk van elkaar afgebakende groepen op basis van hun afkomst, rassen. Voor veel racisten is er bovendien een tweede deel van de theorie, die zegt dat sommige rassen superieur zijn aan anderen in bijvoorbeeld intellectueel of moreel opzicht. Doorgaans is het superieure ras dat van de aanhanger van de racistische theorie in kwestie.

Foto: Paolo Margari (cc)

Een gebaar is geen woord

COLUMN - Juristen leven in een heel andere wereld dan ik. Een heleboel discussies die deze lieden voeren gaan natuurlijk over taal – de interpretatie van dit of dat woord, van deze of gene zinsnede –, maar het soort argumenten dat ze daarbij gebruiken lijkt in geen velden of wegen op wat ik zelfs maar herken als een bijdrage aan een discussie.

Een artikel in NRC Handelsblad (achter betaalmuur) van vorige week staat vol instructief materiaal. Een Arnhemse rechter had op één dag zes zaken over ‘discriminatie’ op het programma gezet.

Ik moet toegeven dat het verslag ook niet altijd even duidelijk is:

Hoewel de vechtpartij begon omdat de jongens „faggot” en „flikker” riepen naar een homostel dat bij de groep studenten hoorde, worden zij niet vervolgd voor discriminatie. Hadden zij iets over álle homo’s gezegd, was discriminatie waarschijnlijk wel ten laste gelegd, zegt de officier achteraf. Toch neemt de rechter de aard van de uitingen wel mee. Homohaat is „treurig”, vindt hij.

Discriminatie

Ja, wat is het nou, denk je. Ook de officier vond homohaat vast “treurig”, maar zijn punt was nu juist dat het roepen van faggot en flikker niet iets zei over ‘álle homo’s’. Dat lijkt mij iets dat je gemakkelijk zou kunnen weerspreken: het feit dat woorden die homoseksuele man betekenen in een bepaalde situatie als scheldwoord gebruikt worden, betekent dat degene die die woorden (op dat moment) gebruikt duidelijk minder waardering heeft voor aanhangers van de gelijkgeslachtelijke liefde. In die zin is een homo uitschelden voor homo een uiting van homohaat.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Is onze taal toe aan groot onderhoud?

nwa_logo_nlMarc van Oostendorp gaat in op voor taalkundigen onverwachte vragen die ‘het publiek’ gesteld heeft aan de Nationale Wetenschapsagenda.

Zou het verschijnsel van het gezonken cultuurgoed ook in de natuurwetenschappen bestaan? Dat je inzichten moet bestrijden die honderd jaar geleden inderdaad gebruikelijk waren, maar dat inmiddels onder onderzoekers niet meer bestaan? Je hebt natuurlijk mensen die de evolutietheorie ontkennen, maar dat is toch wat anders – ik geloof niet dat zulke mensen dan in plaats daarvan lamarckianen zijn.

In de menswetenschappen is het schering en inslag: terwijl onderzoekers een bepaalde manier van kijken onderhouden, halen hun tijdgenoten hun schouders op over zoveel wereldvreemdheid. En als de onderzoekers erachter komen dat die manier van kijken inderdaad niet werkt, begint die oude manier van kijken door te sijpelen en wordt voortaan als de normale beschouwt.

En zo denken sommige mensen nog hetzelfde als zeventiende-eeuwers over taal, getuige vragen aan de Nationale Wetenschapsagenda als de volgende:

 Is onze taal niet toe aan groot onderhoud?

COLUMN - Taal is het middel voor de overdracht van kennis en betekenis tussen mensen. Intermenselijke communicatie blijkt nu vaak een bron van misverstanden soms leidend tot misverstanden en conflicten. De effectiviteit van taal als instrumentarium om kennis en betekenis als zender zo te kunnen coderen resp. als ontvanger zo te kunnen decoderen dat optimaal is gewaarborgd dat berichten goed overkomen, kan worden vergroot door o.a.: 1) Het verwijderen van ambiguïteit d.m.v. a) reductie van synoniemen en homoniemen en b) eenduidige definiëring van begrippen o.b.v. een heldere taxonomie van concepten (met “ding” als ultiem, abstract, generiek supertype bovenin de klassenhiërarchie). Door terugkeer naar zelfverklarende woorden met: 2a) kwartier wordt kwartuur, eekhoorn wordt eikhoorn, oorzaak en oorsprong worden oerzaak en oersprong en bijv. twintig wordt tweetien, dertig wordt drietien, etc. Bijv. 324 wordt dan driehonderd tweetien vier. En met 2b) uitleg over de herkomst van woorden. Bijv. dat woorden met “scoop” erin verwijzen naar skopeeo = Grieks voor kijken zodat bioscoop = levenskijk, microscoop = kleinkijk, periscoop = omkijk, etc. Door 3) herintroductie van naamvallen zodat de rol van woorden binnen zinnen duidelijk is (wie of wat is de operator?, wie of wat de operand?, etc.)

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

700 milliseconden voor je ‘nee’ zegt

COLUMN - janeeIn de categorie Kleine bevindingen die desalniettemin grote bevrediging schenken vandaag een onderzoekje dat Sara Bögels en een aantal andere Nijmeegse onderzoekers volgende week op een congres in Göteborg presenteren, en waaruit onomstotelijk is aangetoond dat mensen een schokje in hun hoofd krijgen als op een vriendelijk verzoek onmiddellijk ‘nee’ volgt. Dat schokje blijft weg als je onmiddellijk ‘ja’ zegt, of als je even wacht met antwoorden.

Uit een groot aantal uit het ware leven geplukte en voor de wetenschap opgenomen echte conversaties tussen willekeurige Nederlanders en Vlamingen hadden de onderzoekers een aantal minidialoogjes geknipt waarin iemand een verzoek deed, of een uitnodiging, of een aanbod, en waarop een ander reageerde met ja of nee. Het geluidsbestand van die dialoogjes werden met de computer zodanig gemanipuleerd dat er ofwel 300 ms ofwel 1000 ms pauze lag tussen het einde van de vraag en het begin van het antwoord. 1000 ms is een hele seconde en dat is een lange tijd (probeer het maar); 300 ms voelt daarentegen als een onmiddellijk antwoord.

De zo gemanipuleerde bestandjes werden vervolgens voorgelegd aan taalgenoten die in een hersenscanner lagen.
En toen bleek dus dat er een verschil is bij 300 ms, zoals uit het bovenstaande grafiekje blijkt. Een schokje door de hersengolven is groter bij nee dan bij ja (de rode lijn ligt enige tijd boven de stippellijn), terwijl het verschil bij 1 seconde verdwenen is. Het is het soort schokjes dat onderzoekers meestal observeren als iemand iets onverwachts meemaakt (iemand zegt ‘ik at een boterham met sokken’: zie je, nu heb jij het schokje net gevoeld).

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Korte plaatsnamen niet goed voor ontwikkeling?

COLUMN - Nu de vakantie weer voorbij is, zorgde een bericht op Language Log meteen voor enige opwinding op Facebook: Victor Mair merkte er op dat Chinese plaatsnamen eigenlijk nooit uit één karakter bestaan. De reden zou volgens hem kunnen zijn dat één lettergreep te snel leidt tot misbegrip: je hoeft alleen die ene lettergreep te missen en je weet al niet meer waar het over gaat.

Dat wilden we natuurlijk allemaal snel ook voor onze eigen taal gaan toetsen. Slechts 1 procent van de plaatsnamen in Israël blijkt eenlettergrepig te zijn, maar het Hebreeuws heeft sowieso maar weinig eenlettergrepige namen. Daarentegen blijken in Frankrijk zelfs drie of vier van de tien grootste steden eenlettergrepige namen te hebben: Nantes, Nice, Lille en, afhankelijk van de uitspraak, Lyon.

Hoe zit het in Nederland?
De tien grootste steden hebben allemaal langere namen, maar in de wat kleinere categorie zijn er wel een paar (Weert, Velp, Oss en Soest bijvoorbeeld). Op het internet vond ik deze lijst met 5731 plaatsnamen. Daar kunnen we een beetje mee rekenen.

Gehuchten

We stellen dan vast dat er 312 eenlettergrepige plaatsnamen zijn: dat is 5 procent, een stuk meer dan in Israël. Aan de andere kant zijn slechts 2711 van de 86914 Nederlandse zelfstandignaamwoordsvormen in de statistische database CELEX éénlettergrepig: dat is zelfs maar 3 procent.  Er zijn dus relatief inderdaad minder eenlettergrepige naamwoorden dan namen. (Dat wordt deels wel veroorzaakt door het feit dat vooral heel weinig voorkomende en aan vrijwel niemand bekende zelfstandig naamwoorden heel lang zijn; en dat er daar heel veel van zijn.)

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Taal en het getal nul

COLUMN - nwa_logo_nlMarc van Oostendorp gaat in op voor taalkundigen onverwachte vragen die ‘het publiek’ gesteld heeft aan de Nationale Wetenschapsagenda.

Sommige onderzoekers wezen er in de aanloop naar de Nationale Wetenschapsagenda op dat de initiatiefnemers van die agenda uitgingen van een verkeerd idee: dat onderzoekers er zijn om vragen te beantwoorden. Een belangrijk deel van hun werk bestaat er juist uit om de goede vragen te stellen: vragen die nog nooit gesteld zijn maar wel na onderzoek beantwoordbaar lijken, vragen die niet gaan over triviale details maar ook niet over al te grote dingen, vragen waarop het antwoord ons verder kan helpen.

De mogelijkheid zo’n vraag te vinden is een belangrijk deel van het ambacht van de wetenschapper.
Zo gezien is het de vraag of de wetenschap vooruit komt wanneer niet-onderzoekers hun vragen gaan bijdragen. Maar ik denk dat er meer te beleven is aan vragen, ook aan op het eerste gezicht volkomen beantwoordbare vragen die aan de Wetenschapsagenda gesteld zijn, vragen als:

Bestaat er iets voor taal wat vergelijkbaar is met het getal nul voor de wiskunde en exacte wetenschap?


Het getal nul verbind allerlei getallenstelsels met elkaar en maakt ze universeel, zodat er één krachtig instrument ontstaat, waarmee de wetenschap zijn vragen te lijf kan gaan. Bestaat er voor taal ook zo’n verbindend element, zodat je in staat bent om filosofieën te verbinden en daarmee de babylonische spraakverwarring van de wereld op te heffen?

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Nieuw doch irritant

COLUMN - nwa_logo_nlMarc van Oostendorp gaat in op voor taalkundigen onverwachte vragen die ‘het publiek’ gesteld heeft aan de Nationale Wetenschapsagenda

Soms – misschien niet heel vaak, maar wel een enkele keer – zou je willen dat taalkundigen meer zouden samenwerken met bijvoorbeeld economen of marketingtypes. Dat zou vermoedelijk interessante inzichten kunnen opleveren in vragen zoals de volgende, gesteld aan de Nationale Wetenschapsagenda:

Hoe kan de populariteit van nieuw doch irritant taalgebruik worden voorspeld? Valt ook te voorspellen hoe lang dergelijk taalgebruik in zwang blijft?
In de jaren zestig/zeventig hadden we de dus-zeggers, gevolgd door het enorme succesvolle ‘een stuk(je)’; beide zijn goeddeels verdwenen uit het hedendaagse spraakgebruik. Nieuwer waren versies van ‘ermee omgaan’ (‘Hoe gaan we daarmee om’, ‘Ik kan daar niet mee omgaan’), ‘zoiets hebben van’ en ‘absoluut’ in de betekenis van ‘ja(, ik denk het wel)’. Recent treffen we ‘plek’ aan in plaats van ‘plaats’ (‘op de eerste plek’, ‘is er nog plek?’, ‘plek maken’ (Van Dale noemt de laatste twee gewestelijk, maar dat gevoelsniveau lijkt overstegen), ‘de plek waar’ (in plaats van ‘waar’), ‘een mooie plek’ (in plaats van ‘plaats’, ‘punt’, ‘locatie’, ‘adres’, ‘gelegenheid’, enz.) en ‘klopt’ in de betekenis van ‘ja’. Hoe ontstaat het en hoe groot is de blijfkans?

Vorige Volgende