Minister Donner gaat bedrijven meer ruimte geven bij het ontslaan van mensen. De regeling waarbij werkgevers medewerkers ‘onmisbaar’ kunnen verklaren wordt uitgebreid. Deze regeling houdt in dat bij een ontslagronde een zogenaamde ‘onmisbaarheidstoets’ kan worden toegepast, waardoor een medewerker die door de werkgever als onmisbaar wordt gezien kan worden behouden ondanks dat hij of zij niet als eerste in dienst is gekomen. De regeling was eerder zo strikt dat hij in de praktijk niet werd gebruikt.
Het blijft vaag. In Nederland hebben we allereerst al de gewoonte dat mensen nooit minder betaald mogen krijgen. Vreemd, want bij veel beroepen wordt je na verloop van tijd minder productief, dus is het eigenlijk niet meer dan logisch dat je baas je ook minder gaat betalen.
Dit systeem – goeddeels afgedwongen door de vakbonden – heeft als gevolg dat arbeidskrachten na verloop van tijd steeds duurder worden én in veel gevallen minder productief. En wat blijkt, bedrijven ontslaan als het slecht gaat juist eerst deze dure, want minder productieve, medewerkers. Logisch toch?
Maar niet helemaal eerlijk voor de medewerkers die vervolgens niet meer aan de bak kunnen komen, omdat ze te duur zijn. Om dat te ondervangen introduceerde de politiek wetgeving die bepaalt dat bij ontslagrondes alleen maar personeel mag worden ontslagen dat het minst lang in dienst is. Heel sociaal (voor oudere werknemers), maar het betekent wel dat bedrijven, die al in de problemen zitten, tijdens het afslanken juist relatief voor hogere kosten komen te staan.