Jona Lendering

628 Artikelen
15 Waanlinks
322 Reacties
Achtergrond: Jay Huang (cc)
Studeerde geschiedenis en vertelt er graag over. Scepticus, recensent, fietser, webmaster (LiviusOrg), Don Quichot, blogger (Mainzer Beobachter) en beheerder van GrondslagenNet. Reist regelmatig in het Midden-Oosten, schreef een paar boeken, gruwt van de zelfmoord van de geesteswetenschappen en droomt van een eigen huis in Downtown Beiroet.
Foto: jinterwas (cc)

Recensie | De eerstgevallenen

RECENSIE - Door een gelukkige speling van het lot woont mijn collega Theo Toebosch bij me in de buurt. We komen elkaar elke maand wel eens in de winkelstraat tegen, lunchen regelmatig en komen ook wel eens bij elkaar over de vloer. Dat maakt me niet tot de meest objectieve recensent van zijn laatste boek, De eerstgevallenen, maar dat weerhoudt me niet dit boek over de Eerste Wereldoorlog onder uw aandacht te brengen.

De eerste eerstgevallene is de Franse korporaal André Peugeot, die op 2 augustus 1914 om het leven kwam bij een incident aan de Frans-Duitse grens. Dat was dertig uur voordat Duitsland met een oorlogsverklaring aan Frankrijk een tot dan toe kleinschalig conflict tussen Oostenrijk-Hongarije en Servië deed escaleren en misschien moet je daarom zeggen dat de dood van Peugeot geen oorlogshandeling was maar een moord in vredestijd. Hoe dat ook zij, Peugeot geldt als de eerste dode van de Eerste Wereldoorlog.

De andere eerstgevallene is Albert Mayer, die die ochtend was uitgestuurd op een missie over de grens, bij het dorpje Joncherry stuitte op Franse troepen en Peugeot doodde. Misschien was de Duitse cavalerist een moordenaar. Misschien was hij het slachtoffer van een bevel dat hij beter niet had kunnen opvolgen. Hoe dat ook zij, Mayer geldt als de eerste Duitse dode van de Eerste Wereldoorlog.

Foto: Judy van der Velden (cc)

Stiltecoupé

COLUMN - Het is de nacht van maandag op dinsdag en ik reis vanuit Nijmegen terug naar Amsterdam. Ik heb een lift gekregen tot Utrecht en heb daar op het perron moeten wachten tot mijn trein kwam. Dat is vervelend: op het perron staan geen bankjes en ik kan dus niet mijn laptop uitpakken om iets nuttigs te doen. Je kunt wezenloos voor je uit staren, meer niet. En ik heb echt wel iets belangrijkers te doen dan wezenloos voor me uit staren, want ik heb werk bij me dat voor morgenochtend af moet.

Gelukkig komt de trein wat vroeg langs het perron rollen en kunnen we instappen. Om er zeker van te zijn dat ik in elk geval het halve uur tot Amsterdam CS zal kunnen werken, ga ik zitten in de stiltecoupé, en ik tref het: ik heb een fijn compartiment voor mezelf. Ik start mijn computer en werk verder.

Even later is het echter gedaan met mijn rust. In het compartiment naast me strijken enkele conducteurs neer – twee mannen en twee vrouwen, als ik goed heb geteld – die de voetbalwedstrijd bespreken. En daarmee is de rust die ik zo hard nodig heb, voorgoed weg.

Er iets van zeggen heeft geen enkele zin. Zolang er stiltecoupés zijn, zijn er mensen die daar praten. Even lang zijn er mensen die anderen daarop aanspreken, maar het heeft niet geleid tot een merkbare verandering van het gedrag. Een tijdje geleden “vierde” ik het moment dat ik voor de honderdste keer vergeefs had gevraagd of mensen de regels alsjeblieft wilden respecteren. Terwijl reizigers zich destijds wel iets gelegen lieten liggen aan de niet-rookcoupés, wordt de stiltecoupé genegeerd.

Foto: Post-Atheïst

Post-atheïst | Boekenjood

COLUMN - Elke maandag verzorgt Ewoud Sanders – full disclosure: ik ken hem persoonlijk – op de achterpagina van het NRC Handelsblad de ‘woordhoek’, waarin hij vertelt over de geschiedenis van Nederlandse woorden en uitdrukkingen. Hij kan die geschiedenis reconstrueren dankzij een digitale databank waarin tienduizenden boeken zijn opgenomen. Als Sanders dus zegt dat het woord ‘speleoloog’ voor het eerst in gedrukte vorm verscheen in de Opregte Haarlemsche Courant van 16 juni 1896, dan is dat een snoeihard feit.

Vorige maand publiceerde Sanders een leuk boek over één enkel woord: ‘boekenjood’. Achter dit vergeten begrip gaan negentiende-eeuwse handelaren in tweedehandsboeken schuil, en achter hen schuilt een wereld die voor mij volkomen nieuw was.

Het boek begint met een anekdote over Vincent van Gogh, die geïllustreerde tijdschriften koopt bij een boekenjood in Den Haag. Dan volgen Sanders’ verrukkelijke, onweerlegbare statistieken: tussen 1877 en 1882 had Van Gogh het in zijn brieven zevenmaal over boekenjoden.

Het was niet de minste boekenjood bij wie Van Gogh zijn tijdschriften kocht: de familie Blok bood haar waren aan op het Binnenhof en mocht ministers, premiers en andere politici rekenen tot haar vaste klanten. Het riep bij mij het beeld op van een jonge schilder die stond naast de toenmalige minister president, Theo van Lynden van Sandenburg: de toen onbekende kunstenaar is nu wereldberoemd, de toen beroemde politicus is nu zo vergeten dat in maar twee van de talloze staatsliedenbuurten straten naar hem zijn vernoemd.

Steniging van homo’s

NIEUWS - Probeer eens onverdraaglijk genuanceerd te zijn als alle vooroordelen over religieuze fundamentalisten, Amerikanen en de Tea Party zó elegant worden bevestigd.

Foto: Anders Sandberg (cc)

Logica

COLUMN - Wie een academische instelling bestuurt, doet het altijd wel in iemands ogen verkeerd. Je zou dus mild moeten zijn in je kritiek, maar soms neemt de verbijstering het toch van je over. Neem bijvoorbeeld dit interview met Hans Clevers, de president van de KNAW. Hij krijgt een simpele vraag voorgelegd die hij, toen hij zich voorbereidde op het gesprek, moet hebben zien aankomen: of de affaire-Stapel niet duidt op “een afkalvend moreel besef bij wetenschappers”. Zijn antwoord:

De vermeende afkalvende integriteit van Nederlandse wetenschappers is iets wat vooral Nederlandse wetenschappers zelf bezig houdt. Voor het publiek geldt de wetenschap nog altijd als betrouwbaar.

Dat laatste klopt: mensen hebben ontzag voor de wetenschap. Maar dat was de vraag niet. De vraag betrof de individuele onderzoekers. Anders gezegd, terwijl er vertrouwen is in de wetenschappelijke methode, is er twijfel of de wetenschappers zich wel voldoende inspannen om die methode goed toe te passen. Het is zeker niet waar dat de Nederlandse wetenschappers de enigen zijn die zich zorgen maken.

Maar het gaat nog verder:

In Nederland hebben we de procedures op het gebied van integriteit keurig geregeld.

Dit is maar de helft van het antwoord. Het gaat er niet alleen om of het geregeld is, het gaat er tevens om of de procedures worden nageleefd. Het is ondenkbaar dat Clevers niet zou weten dat bijvoorbeeld de VSNU zich juist hierover zorgen maakt: er zijn prachtige procedures maar ze zijn onvoldoende bekend. Clevers’ redenatiefout staat bekend als het weglaten van een secundum quid.

Foto: Post-Atheïst

Post-atheïst | Orthodoxie

COLUMN - We hadden gisteren vrij, de zon scheen en we zaten op een terrasje. Een van de aanwezigen was een uit Irak afkomstige studente die als vrijwilligster een huiswerkklasje begeleidt. Het verhaal van de kinderen daar is deprimerend vertrouwd: afkomstig uit Marokko en met een taalachterstand, waardoor er problemen zijn in het basisonderwijs.

‘Ik geloof dat ik iets fout doe,’ vertelde de studente op een toon die ons deed opkijken van ons bier. ‘Een van de kinderen vroeg me wat van geloof ik had. Ik zei dat ik moslima was, maar hij zei dat ik een slechte moslima was omdat ik geen hoofddoek droeg. Hij maakte me zelfs uit voor satan.’

Het had haar duidelijk geraakt en dat verbaasde me. Ze is namelijk alleen moslima in de zin dat iedereen in haar vaderland islamitisch is, maar de vijf zuilen van het geloof zijn niet bepalend voor haar identiteit. Ze zal niet claimen dat Mohamad de enig juiste openbaring heeft ontvangen, ze bidt niet, ze doet niet aan de ramadan en droomt niet van een pelgrimage naar Mekka. Misschien is ze vrijwilligerswerk gaan doen bij wijze van aalmoes, maar volgens mij neemt ze gewoon haar verantwoordelijkheid voor de samenleving. Als zelfbewuste ietsist zou ze erboven moeten staan dat een kind haar voor satan uitmaakte.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Het museum als artefact

rome_mncr_map

Een museum toont voorwerpen. Maar een museum is zelf ook een voorwerp. Het gebouw en de collectie zijn onder bepaalde omstandigheden ontstaan, en die omstandigheden zijn zelf ook de moeite van het bestuderen waard. Er bestaat bijvoorbeeld een interessante vriendschappelijke rivaliteit tussen het British Museum, het Louvre en de Berlijnse musea, en ik blijf hopen dat een museum in Brussel of Amsterdam eens een expositie wijdt aan die rivaliteit.

De bovenstaande foto maakte ik in het Museo nazionale della civiltà romana in Rome, dat Mussolini destijds wijdde aan de Romeinse beschaving. Het staat vol kopieën, afgietsels en maquettes, en is een van de interessantste mij bekende musea. Het gebrek aan authenticiteit wordt meer dan dubbel gecompenseerd door de compleetheid van de collectie: eindelijk eens een museum dat de hele Romeinse cultuur illustreert, van het ontstaan van de stad tot de Grote Volksverhuizingen en van de Atlantische Oceaan tot de Eufraat.

De foto toont Italië, maar zoals u ziet hoort de Dalmatische kunst er ineens ook bij. Het is een herinnering aan de fascistische tijd. De As-mogendheden hadden Joegoslavië veroverd en in 1941 had Italië het kustgebied geannexeerd. Het museum is hier zelf een historisch artefact, dat op zichzelf de moeite van het bestuderen waard is.

Foto: copyright ok. Gecheckt 15-11-2022

Art is therapy

OPINIE - Het is Amsterdammers niet gegund rustig onder het Rijksmuseum te fietsen. De laatste tijd word je, komend vanaf het Museumplein, begroet door het opschrift “Art is Therapy” en is je humeur nog tot aan het Koningsplein naar de gallemiezen. Wat een pretentie. Wat een museale zelfoverschatting.

Mijn ouders hebben me altijd meegenomen naar musea, toneel en muziekuitvoeringen. Als we op vakantie gingen, bezochten we de plaatselijke bezienswaardigheden. Op de middelbare school gaf de tekenleraar lessen kunstgeschiedenis. Ik heb gestudeerd aan een letterenfaculteit. Jarenlang ben ik twee keer per week naar het toneel gegaan. Ik ben “vriend” van twee musea, bestuurslid van een stichting en werkzaam in de culturele sector.

Ik draag de Nederlandse kunsten een warm hart toe en heb er een behoorlijk stuk van mijn ziel en zaligheid in gelegd. Ik zal echter nooit claimen dat kunst heel erg belangrijk is. Zeker, kunst maakt het leven prettiger. Soms schokt een kunstwerk, soms ontregelt het, soms biedt het inzicht. Maar zelden lang en nooit voldoende. Noch Goya’s Desastres de la guerra noch Picasso’s Guernica hebben de mensheid minder krijgszuchtig gemaakt. De Havelaar doodde het Nederlands imperialisme niet en ik heb niet de indruk dat Kabouter Buttplug het kapitalisme heeft ontmaskerd.

Foto: Glyn Nelson (cc)

Rome en wij

ACHTERGROND - U kent de scène uit Life of Brian. Een anti-Romeinse verzetsgroep, het Volksfront van Judea, is in vergadering en de voorzitter herinnert eraan dat de Romeinen de bevolking onderdrukken en niets goeds tot stand brengen. Dan volgt de beroemd geworden retorische vraag “What have the Romans ever done for us?” waarop meteen iemand antwoordt dat de bezetter een waterleiding heeft aangelegd. Nadat iedereen zaken heeft genoemd die de Romeinen wél hebben gedaan, herhaalt de voorzitter zijn vraag in iets aangepaste vorm:

All right… but apart from better sanitation and medicine and education and irrigation and public health and roads and a freshwater system and baths and public order… what have the Romans done for us?

Het toenmalige antwoord is bekend. “Better sanitation and medicine and education and irrigation and public health and roads and a freshwater system and baths and public order” vat het redelijk samen. Maar wat betekenen de Romeinen voor ons, anno 2014? Waarom bestuderen onderzoekers het Romeinse Rijk? Waarom was iedereen die ook maar een béétje in de Oudheid is geïnteresseerd, afgelopen weekend in Nijmegen om het Romeinenfestival mee te maken?

Er zijn twee manieren waarop een verleden cultuur voor ons actualiteit kan hebben. De ene manier is als wij ons gedrag aanpassen aan iets van vroeger. Het beste voorbeeld dat ik (met een slaapstoornis) ken is onze dagindeling. Hoewel we allemaal verschillende biologische klokken hebben, delen we hetzelfde vroege ritme en zijn we bereid daar een hoge prijs voor te betalen. Het staat vast dat de ochtendspits veiliger wordt als avondmensen latere kantoortijden krijgen. Ook weten we dat kinderen ’s middags beter leren dan ’s morgens. Desondanks houden we collectief vast aan een vroeg dagritme dat stamt uit een oude, agrarische samenleving.

Foto: Post-Atheïst

Post-atheïst | Toni Braxton

COLUMN - Ik zou niet weten hoe ik religie moest definiëren maar denk dat ik de plank niet ver mis sla als ik stel dat althans de westerse religies niet zijn gebaseerd op logisch bewijs. Ze veronderstellen een openbaring, die je aanneemt of niet. Daarom zullen gelovigen en ongelovigen/andersgelovigen elkaar nooit begrijpen, zelfs niet begrijpen kúnnen. Er is sprake van incommensurabele denkwijzen.

Daaruit volgt dat ik als columnist in elk geval met respect moet schrijven over opvattingen die ik niet alleen niet snap, maar ook niet snappen kán. Als ik lees dat Toni Braxton in volle ernst geloofde dat God haar een autistische zoon gaf om haar te straffen voor een eerdere abortus, moet ik op mijn tong bijten om niet te zeggen dat ze kierewiet is.

De Amerikaanse zangeres laat ons, zo lees ik, in haar theologische inzichten delen in een pas verschenen autobiografie. Het is geen geheim dat Braxton een strenge, christelijke opvoeding heeft gehad, en het is ook geen geheim dat veel christenen abortus afwijzen, maar voor zover ik weet is het geen gebruikelijk christelijk standpunt dat een zoon moet boeten voor de zonden van zijn moeder. Er is weliswaar een beroemde passage in Deuteronomium dat God iemands afstammelingen straft tot in het derde of vierde geslacht, maar dat betreft afgoderij en heeft niets te maken met abortus.

Foto: Seth Schoen (cc)

De Oudheid uitgelegd

OPINIE - Ik wilde deze Romeinenweek elke dag een stukje schrijven over een aspect van de Romeinse cultuur en had niet zo’n zin om in te gaan op de catastrofale wijze waarop de oudheidkundige disciplines steeds weer in het nieuws komen. Daar leek deze week mij niet het moment voor.

Ik had gerekend buiten Bibi Netanyahu.

De paus bezocht Israël en premier Netanyahu maakte een opmerking dat Jezus daar ook had geleefd en dat hij Hebreeuws had gesproken. De paus corrigeerde hem meteen: Jezus had Aramees gesproken. Netanyahu moest erkennen dat dat waar was en probeerde zijn gezicht te redden met de woorden dat Jezus weliswaar Aramees had gesproken maar ook Hebreeuws had gekend. De paus had gelijk en als Netanyahu met zijn tweede uitspraak bedoelde dat Jezus de teksten begreep die in de synagoge werden gelezen, had ook hij gelijk.

Dat wist u allang. Als u het niet hebt opgepikt in de discussie rond The Passion of the Christ, dan is het wel uit het Cultureel Woordenboek of anders hebt u het in de krant gelezen. In de Syrische Burgeroorlog is regelmatig gevochten om het stadje Maaloula, en elke keer als daarover werd geschreven, werd erbij gezegd dat ‘de bewoners Aramees spreken, de taal van Jezus’ (voorbeeld).

Foto: Elger van der Wel (cc)

Leenstelsel

OPINIE - Ach, de Hofvijver. Het moeten de kikkers zijn die de politici inspireren, want onze politici kwaken wat af. Neem de opmerking van minister Bussemaker van Onderwijs dat iedereen er door de invoering van het leenstelsel op vooruitgaat, ook de studenten. De opbrengst van het leenstelsel, een miljard, wordt namelijk geïnvesteerd in het onderwijs.

Bussemaker heeft dus feitelijk niets gezegd. Het gaat er immers om waarin dat miljard wordt geïnvesteerd. En juist daar wringt de schoen. Ik probeer al een uur te bedenken welke door het ministerie genomen maatregelen nou echt als verbetering van het hoger onderwijs kunnen worden gekwalificeerd en ik kan er precies nul noemen. Ik denk daarom dat de kans precies 100% is dat dat miljard zal worden verspild aan het zoveelste project waarmee het onderwijs verder wordt gesloopt.

Mag ik een voorstel doen dat wél werkt? Gebruik het geld om studentenhuizen te bouwen, zo dicht mogelijk bij de universiteiten en hogescholen. Waarom? Ik citeer uit een eerder stukje:

De efficiëntste manier om te studeren is, heel simpel, dat je ’s morgens naar de leeszaal gaat, met een paar medestudenten rond een tafel gaat zitten, en je buigt over hetzelfde onderwerp. Drie kwartier lezen, rekenen, schrijven en wat dies meer zij, en dan samen koffie halen en de stof bespreken. Als de tijd wordt genomen voor een redelijke lunch en een wat uitgebreider avondeten in de mensa, staat niets de perfecte flow in de weg, zodat je met plezier bezig bent van vroeg in de ochtend tot laat in de avond.

De groepsgrootte is eens onderzocht: ergens tussen de vijf en acht mensen. Bij een grotere groep gaan haantjes-de-voorsten de gesprekken domineren, waardoor minder assertieve studenten onvoldoende aan bod komen. Als de groep kleiner is, ontstaan er minder vragen en neemt de kans toe dat niet alle complicaties van de stof worden doorzien.

De enige voorwaarden waaraan moet zijn voldaan, zijn natuurlijk dat de leeszaal vroeg open is en dat het mogelijk is laat op de avond nog naar huis te gaan. Om die reden was het in de jaren zestig en zeventig beleid om studenten zoveel mogelijk op een campus te concentreren en daar ook supermarkten, wasserettes en mensa’s in te richten.

Vorige Volgende